400 jaar geschiedenis van de Hervormde gemeente Besoyen

 

Geschiedenis van de Hervormde gemeente Besoyen

De eerste gegevens van de Hervormde gemeente van Besoyen dateren uit de periode 1608-1609. Dit was geen gemakkelijke tijd. Al jarenlang was het oorlog in de Nederlanden. De toenmalige magistraat (toezichthouder van overheidswege) was de reformatorischeleer toegedaan. De protestanten konden daarom gebruik maken van de kerk aan de haven (Grotestraat 121) in Waalwijk, die destijds nog in bezit van de rooms-katholieken was.Het was geen optimale situatie.

Dominee Hanecop (1611-1613)
De ambachtsheren van Besoyen waren in bezit van landerijen en zorgden voor een geschikte plaats voor het bouwen van de kerk in Besoyen. In deze beginperiode was dominee Cornelis Hanecop predikant voor Sprang en Besoyen. Hij heeft gestalte gegeven aan de gereformeerde leer in de zelfstandige gemeente, hoe klein die ook was. Hanecop bleef in Besoyen predikant tot begin 1613 en in Sprang tot 1616. Daarna diende hij Breda en vervolgens Amsterdam. Dominee Hanecop hing de beginselen van de contra-remonstranten aan. In Amsterdam raakt hij in conflict met enkele remonstrantse predikanten. Allerlei vooraanstaande personen bemoeiden zich met dit conflict. Ook dichter Joost van den Vondel was gebeten op calvinistische predikanten. In maart 1626 verscheen van zijn hand het scherpgeestig hekeldicht ‘Rommel-pot van ’t Hane-kot’, gericht tegen dominee Hanecop. Het gedicht is geschreven in het Noord-Nederlands dialect van die tijd. De lange tekst is hier te lezen. Hanecop was een predikant met een nobel hart en een volgeling van Gomarus tot aan zijn dood in 1655.

Dominee Sneten (1613-1620)
De vacature die in Besoyen was ontstaan na het vertrek van dominee Hanecop wilde men spoedig vervullen. De scriba van de Dordtse Synode liet echter per brief weten dat het beroep dat was uitgebracht op dominee Kuchlinus niet kon worden opgevolgd. Hij ging al naar Edam. De scriba van de Synode maakte van de gelegenheid gebruik om een aanbeveling te doen voor kandidaat J. Sneten. Hij hield vier maal een proefpreek in Besoyen, maar de kerkenraad was niet tevreden. Ze hadden geen bezwaar tegen de leer die hij verkondigde, maar ze meenden dat hij niet krachtig genoeg zou zijn om op te treden tegen rondzwervende ‘romanistische spionnen’ en Jezuïeten. Hoe het ook zij, onder druk van de classis en de ambachtsheer - die uiteindelijk toestemming moest geven - werd kandidaat Sneten toch beroepen. In de loop van 1613 begon hij als predikant te Besoyen. Gelukkig bleek de kerkenraad zich onnodig ongerust gemaakt te hebben. In de kerkelijke stukken wordt zijn naam met ere vermeld, als getrouw dienaar van het Woord die zijn herderlijke taak met plichtsgetrouwheid vervult. Tot 1617 had de achterkamer van de pastorie dienst gedaan als school. Door toedoen van dominee Sneten werd er een eerste gereformeerde school geopend.

Dominee Portenius (1621-1626)
Na een vruchtbare en gezegende periode vertrok dominee J. Sneten in 1620 naar Geertruidenberg. Zijn opvolger was kandidaat P. Portenius, een Latijnse vervorming van de naam ‘Van der Poorten’. Het is niet helemaal duidelijk of hij vanuit de gemeente Oud-Gastel of vanuit de gemeente Made kwam. Hoe het ook zij, in mei 1620 bezocht dominee Portenius Besoyen en werd er bij hem op aangedrongen spoedig over te komen. Dat bleek echter nogal wat voeten in de aarde te hebben, onder andere door de benodigde goedkeuring van de ambachtsheer die op dat moment tijdelijk in Bemmel bleek te wonen. Dominee Portenius preekte zijn intrede op 1 of 3 januari 1621. In datzelfde jaar kwam er een einde aan het Twaalfjarig Bestand. Een moeilijke periode in de kerkelijke gemeente volgt. Er werd in Holland en Brabant veel strijd uitgevochten, waarbij moet worden bedacht dat Besoyen op het grensgebied van de strijdende partijen lag. In de wijde omtrek waren dertigduizend tot vijftigduizend man infanterie en achtduizend ruiters gelegerd. Voor de kerkelijke gemeente van Besoyen bracht dit grote zorgen met zich mee. Kerk en pastorie werden gevorderd voor inkwartiering en voor zieken en gewonden. Dominee Portenius probeerde de schapen van zijn kudde in deze moeilijke periode bijeen te houden en moed in te spreken, en aan te zetten om hun hoop te stellen op de almachtige God en barmhartige Vader. Omstreeks het midden van 1626 werd hij predikant in ’s Gravenmoer.

Dominee Eckius (1626-1670)
In november 1626 kwam er een nieuwe predikant naar Besoyen: kandidaat Jeremias Eckius, vijfentwintig jaar oud. Zijn naam is een Latijnse vervorming van ‘van Eck’. Dominee Eckius is de predikant die het langst de Besoyense gemeente heeft gediend, namelijk bijna vijfenveertig jaar, van 1626 tot 1670. De nieuwe voorganger kwam uit Nieuwerkerkop Schouwen-Duiveland. Zijn huisraad en verdere bezittingen werden per trekschuit naar Besoyen gebracht. De kosten hiervoor bedroegen vijftien gulden. Het was gebruikelijk dat de nieuwe predikant het aantal zielen inventariseerde. Hij telde 80 hervormden en 200 katholieken. Eerder was het aantal dorpelingen groter, maar oorlog en vernieling van huizen hadden kennelijk dorpelingen verjaagd naar elders. Dominee Eckius’ eerste jaren in Besoyen verliepen rustig. De Hervormde gemeente kon zich herstellen van de harde slagen die men door de oorlog te verduren had gekregen. In maart 1628 trad Eckius in het huwelijk met Sara Jans Hese, de dochter van burgemeester Hese.

image

Het jaar 1629 was een gewichtig jaar. In mei van dat jaar belegerde prins Frederik-Hendrik van Oranje ‘s-Hertogenbosch. Commandant Grobbendonk verdedigde de stad hardnekkig, maar na vier maanden moest hij zich overgeven. Het gebied stond vanaf toen onder het gezag van de Staten-Generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waardoor ook hier de weg voor de gereformeerde leer vrij was. De Raad van Staten stuurde daarom een schrijven aan een aantal predikanten in de regio, met de vraag te gaan prediken in verscheidene Rooms-katholieken kerken. Zo kreeg dominee Eckius opdracht om voor te gaan in de parochiekerk van Waalwijk (de huidige Hervormde kerk aan de Haven) op 20 november 1629. Dat bleek echter geen gemakkelijke opdracht: toen de dominee arriveerde, was de kerk afgesloten, hoewel de Raad van Staten de opdracht had gegeven dat de koster en de pastoor moesten zorgen voor een open en verwarmde kerk. De katholieke koster weigerde echter de sleutel af te geven aan de protestanten. Dominee Eckius heeft toen maar de vrijmoedigheid genomen om met een ladder naar binnen te klimmen door een venster dat dichtgebonden was, en daarna de slotschuif te openen en de kerkklok te luiden. Dat stuitte op hevig verzet van de pastoor, maar de Besoyense predikant beriep zich op de opdracht in de brief van de hoogmogende Staten van Holland. Zo heeft hij een dienst geleid waar ongeveer tweehonderd toehoorders waren toegestroomd. Daarvan kwamen ongeveer tachtig personen uit Waalwijk. Zoals we eerder zagen, trouwde Eckius in 1628 met Sara Hese. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren, waarvan er twee al op zeer jonge leeftijd stierven. We weten dat dochter Margrita Eckius op 35-jarige leeftijd trouwde met Bastiaan Hendriksz. de Rooij. De afstammelingen van dit echtpaar wonen al eeuwenlang in Besoyen. Mogelijk heeft niemand uit dit geslacht ooit vermoed dat ze afstammen van het geslacht van dominee Eckius. Opvallend is dat de meeste nazaten van Margrita en Bastiaan landbouwer waren en dat de meest karakteristieke voornamen steeds Bastiaan en Hendrik bleven. In de tijd van dominee Eckius was Peter Knaeps schoolmeester van Besoyen. Hij had echter een flink aantal nevenfuncties, namelijk koster, grafmaker, doodbidder en klokkenluider. In 1651, toen baron Johan van Wittenhorst was overleden, kreeg de schoolmeester opdracht om vier weken lang, elke dag één uur de kerkklok te luiden. Dit terwijl Van Wittenhorst niet eens in Besoyen werd begraven. Knaeps ontving daarvoor acht gulden. Een andere naam die we tegenkomen in de oude stukken uit de tijd van Eckius was Willem Adriaansz. Quirijns. Een groot aantal takken uit dit geslacht komen in deze streek nog voor, ook in Besoyen. Eckius was een geliefd evangeliedienaar. Hij preekte op zondag tweemaal en ’s winters ook op woensdagavond. ’s Zondags na de middagdienst gaf hij catechisatie. In zijn ambtsperiode heeft een honderdtal lidmaten geloofsbelijdenis afgelegd.

De dominee bezocht trouw zijn gemeenteleden en woonde ook de vier tot vijf classicale vergaderingen in Dordrecht altijd bij. Hij was een werkzaam, ijverig en bemind man. Toen Eckius zeventig werd, is hem emeritaat verleend. Helaas overleed hij niet lang daarna, in de tweede helft van 1671. Met grote eer en onder overweldigende belangstelling is hij in de Besoyense kerk begraven. Eckius was de gemeente van Besoyen tot een zegen.

Dominee Plassius (1670-1691)
De opvolger van dominee Eckius werd gevonden in Hermanus Plassius, predikant te Geertruidenberg. In die tijd gaf het kerkelijk reglement aan dat bij een vacature zo spoedig mogelijk een nieuwe dienaar van het Woord beroepen moest worden. Het was regel dat voor de tussenliggende tijd drie consulenten uit naburige gemeenten als assistenten werden benoemd. In dit geval waren dat dominee Verhoeven uit Capelle, dominee Nagel uit Waspik en dominee Van der Hagen uit Dussen. De kerkenraad van Besoyen bestond op dat moment uit twee ouderlingen en twee diakenen. Op 10 juni 1670 zou de kerkenraad met de consulenten een beroepingsvergadering houden. Enkele dagen daarvoor vond er echter een onverkwikkelijke zaak plaats. De predikanten uit Eethen en Nederhemert hadden een ouderling aangezet om een vriend van hen te beroepen en had daar bovendien een diaken bij betrokken. Op zeer ongepaste wijze heeft men de ouderling onder druk een verklaring laten tekenen om te stemmen op de voordracht van de samenzwerende predikanten. Hoe het ook is gegaan, dominee Plassius werd toch beroepen. In de loop van het tweede halfjaar van 1670 heeft hij intrede gedaan. Het jaar 1672 staat in Nederland bekend als het Rampjaar. In dit jaar begon de Hollandse Oorlog en werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden aangevallen door Engeland, Frankrijk en de bisdommen Münster en Keulen. Brandstichtingen en vernielingen waren het gevolg; ook in Besoyen was de schade enorm. Veel dorpsgenoten moesten daarom onderdak zoeken in naburige plaatsen. De Staten van Holland deden er alles aan om hun inwoners te helpen. Besoyen telde op dat moment ongeveer 360 inwoners, waarvan slechts een deel hervormd was. De eerste zes jaren van Plassius waren zeer moeilijk vanwege de felle oorlogshandelingen. Als getrouw herder en leraar deed hij zijn uiterste best zijn gemeenteleden te troosten en op te beuren. In de periode waarin Plassius dominee was in Besoyen, komen we weer een naam tegen van een geslacht dat nu nog woonachtig is in Besoyen, namelijk Jan Huijbertsz. van Heijst. Hij was schipper en woonde aan de Sprangsesloot. De laatste doopdienst van dominee Plassius was op 20 mei 1691. In juni van datzelfde jaar is hij overleden. Hij diende de Besoyense gemeente twintig jaar, in alle getrouwheid.

Dominee Van Woensel (1691-1697)
Matthias van Woensel, kandidaat uit Utrecht, werd beroepen na toestemming van de toenmalige ambachtsvrouwe baronesse Boekholt van Wittenhorst en de goedkeuring van de classis Zuid-Holland te Dordrecht. Ouderling Jan Huijbertsz. van Heijst kreeg opdracht om de meubelen en goederen van Van Woensel per schip naar Besoyen te vervoeren. Dominee Van Woensel deed intrede in oktober 1691. Tijdens zijn zesjarig verblijf in Besoyen vielen er op kerkelijk gebied geen opmerkelijke dingen voor. Wel is bekend dat er tijdens zijn predikantschap zestig belijdende lidmaten waren. Dominee Van Woensel bleek een zeer geleerd predikant en had uitmuntende predikgaven. Hij vertrok in 1697 naar Sneek.

Dominee Heuvelkamp (1697-1733)
Ter vervulling van de vacature die ontstond na het vertrek van dominee Van Woensel hadden zich verschillende proponenten (kandidaten) aangemeld. Er werd een tweetal opgesteld, namelijk kandidaat Adrianus Heuvelkamp en kandidaat Gualtherus du Bois. Ook dit keer was er bemoeienis van buitenaf om een bepaalde dominee in Besoyen te krijgen. Een prachtige, sierlijk geschreven brief van de vader van Du Bois is hiervan het bewijs. Ook was er inmenging van dominee Schalken uit Charlois. Ondanks de moeite die men zich getroostte om kandidaat Du Bois positief voor het voetlicht te brengen, gaf de kerkenraad de voorkeur aan Adrianus Heuvelkamp. Ook nu moest Jan Huijbertsz. van Heijst weer met zijn schip zorgen voor het vervoer van de huisraad van de nieuwe dominee. Op 1 december 1697 deed dominee Heuvelkamp zijn intrede met een preek over Kolossensen 4:3: ‘Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om
te spreken de verborgenheid van Christus, om welke ik ook gebonden ben.’ Hij werd bevestigd door dominee Venhorst uit Sprang. Adrianus Heuvelkamp en zijn vrouw Elizabeth van der Hoeven uit Capelle kregen negen kinderen, waarvan er maar drie in leven bleven. Op 25 december 1717 vond er een zware dijkdoorbraak van de Winterdijk plaats, met veel materiële schade ten gevolg. Wat de kerkelijke geschiedenis betreft, is er uit de periode van dominee Heuvelkamp weinig of niets bekend. Hij diende de gemeente zesendertig jaar in alle getrouwheid en kreeg eervol emeritaat in 1733. Hij overleed in 1736 en werd in de kerk van Besoyen begraven.

Dominee Hoffman (1736-1745)
De vacaturetijd na dominee Heuvelkamp duurde bijna drie jaar, omdat predikant en kerkenraad verzuimd hadden kerkenraadsverkiezingen te houden. Het was in die tijd verplicht dat elk jaar de helft van de kerkenraad aftrad en niet herkozen kon worden. De zittingstijd was dus telkens twee jaar. In maart 1736 werd de beroepsbrief getekend voor Godefridus Henricus Hoffman, kandidaat uit Sittard. Hij deed op zondag 15 juli 1736 intrede en preekte over Jesaja 61:5: ‘En uitlanders zullen staan, en uw kudden weiden; en vreemden zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn.’ De nieuwe dominee werd bevestigd door zijn broer, dominee Hoffman uit Geertruidenberg. In voorbije eeuwen hielden de predikanten de administratie van de gemeente bij, zoals het aantal lidmaten, doop, overlijden en huwelijk. Ook alle kerkenraadshandelingen werden door hem opgetekend. Uit de tijd van dominee Hoffman zijn desondanks weinig aantekeningen bekend. Wel is bekend dat de verhouding tussen de voorganger en diaken Emonds niet best was, en soms zelfs beledigend richting de predikant. Dominee Hoffman had een warm en liefdevol hart voor de arme gemeenteleden. Vaak bezocht hij hen en stopte, uit eigen zak, geld toe en liet turf en brandhout bezorgen. De diakenen vonden dat niet nodig. Ook passanten die door brand of wateroverlast alles hadden verloren, liet hij nooit met lege handen voorbij gaan. In de kerkenraad vielen daar harde woorden over. De waren zeer ongunstig voor zijn zwakke zenuwgestel. Hoffman ervoer tegenwerking en er waren pastorale zorgen rond gemengde huwelijken. Soms verdwenen er daardoor jonge mensen uit de gemeente. Op verzoek van de moeder van dominee Hoffman kwam er in 1744 een gesprek met een arts, over zijn steeds slechter wordende gezondheid. De dominee werd daarna dringend verzocht emeritaat aan te vragen. Zijn zenuwziekte was inmiddels zodanig dat het voor hem al één jaar niet mogelijk was geweest zijn werk te doen. Zo kwam het treurige einde aan het predikantschap van dominee Hoffman. Op tweeëndertigjarige leeftijd werd hem in juli 1745 door de Staten van Holland emeritaat verleend. In de periode dat Hoffman predikant was in Besoyen, komen we rond 1732 de naam Kuysten tegen, de stamvader van alle Kuystens die hier nu nog woonachtig zijn.

image

Dominee Casteleyn (1746-1770)
Een jaar na het emeritaat van dominee Hoffman kwam er in juli 1746 een nieuwe predikant. Na het horen van enkele andere predikanten besloot de kerkenraad de 22-jarige proponent Henricus Casteleyn te beroepen. In het bijzijn van de consulenten uit Sprang en Capelle werd het beroep volgens kerkelijke orde uitgebracht. Nadat Casteleyn het beroep had aangenomen gaf de ambachtsheer van Besoyen, Paul Sebastiaan le Leu de Wilhelm zijn goedkeuring. De toestemming van de classis Zuid-Holland kwam op 21 juni 1746. Een maand later, 31 juli 1746, deed dominee Casteleyn intrede. De bevestiger was dominee Hallmans uit Sprang. In 1749 trouwde Casteleyn in de Oude Kerk van Delft met Josina Jacoba van Wageningen. Dominee Casteleyn diende de gemeente van Besoyen met grote getrouwheid. Dominee Casteleyn hield de kerkelijke administratie met grote nauwgezetheid bij. De jaarlijkse wisselingen in de kerkenraad werden precies bijgehouden. Uit de kerkenraadshandelingen (notulen) kwamen heel wat zaken aan de orde die in de gemeente voorvielen, onder andere vanuit het censura morum (de Latijnse term voor ‘toezicht op de zeden’. In de week vóór de viering van het heilig avondmaal houdt de kerkenraad censura morum om na te gaan of er in persoonlijk opzicht of in de gemeente zaken zijn die de viering van het avondmaal in de weg kunnen staan. Daarbij wordt ook aan gemeenteleden gelegenheid geboden eventuele bezwaren over belijdenis en wandel van gemeenteleden in te brengen). Van sommige gemeenteleden waren er nogal eens zaken die het daglicht niet konden verdragen. Het opzicht daarover was moeilijk, maar op trouwe kerkgang werd nauwlettend toegezien. Het zou te ver leiden om verdere gebeurtenissen te noemen uit de ambtsperiode van deze dominee allemaal te benoemen. Op 9 november 1770 overleed dominee Casteleyn
op 47-jarige leeftijd. Een voorbeeldig evangeliedienaar en zeer accuraat predikant was de gemeente ontvallen. Op 16 november werd hij, onder grote en treffende belangstelling, in de kerk begraven. Zijn vrouw en kinderen vertrokken enkele jaren later naar Sprang.

Dominee Leemans (1771-1787)
In mei 1771 werd een nieuwe predikant beroepen. Vooraf waren enkele mannen gehoord. De keus viel op kandidaat Petrus Willem Leemans uit Rijswijk (Noord-Brabant), 28 jaar oud. Hij deed in augustus intrede, de datum is niet precies bekend. Wel weten we dat hij uit een predikantengeslacht stamde. Het is wel aardig om hier een fragment uit de goedkeuring van de ambachtsvrouwe baronesse le Leu de Wilhelm te vermelden. Zij schreef geïnformeerd te hebben naar de bekwaamheid en bijzondere academische getuigenissen, en de beroeping, eenparig door de kerkenraad, genomen. ‘Mag ik met genoegen van de gemeente dit beroep ratificeren.’ Getekend 13-06-1771. De eerste tien jaren van zijn predikantschap in Besoyen is dominee Leemans ijverig werkzaam. Hij ontwierp bijvoorbeeld een plaatselijk diaconiereglement dat lang gehandhaafd is gebleven. De predikant zette zich ook in voor dringende reparaties aan de kerk en pastorie en de verplaatsing van de preekstoel. In 1774 zijn deze werkzaamheden verwezenlijkt. De kerkelijke boeken zijn door dominee Leemans nauwkeurig bijgehouden. Deze kerkenraadshandelingen beschrijven - van 1771 tot 1 april 1787 - 27 kerkenraadsvergaderingen. In het jaar 1783, in de zogenoemde ‘Keezentijd’: de tijd van strijd tussen de patriotten en prinsgezinden, kozen ook gemeenteleden partij. De patriotten kenmerkten zich door ontevredenheid over het dorpsbestuur en familieregeringen. Met soms ongeoorloofde middelen probeerde men in hun ogen misstanden te verbeteren. De prinsgezinden waren juist voor het Oranjehuis en voor de regering in Holland en de Zuidelijke Nederlanden waar ook Besoyen onder viel. Vrijwel de meeste hervormden waren prinsgezind. Deze politieke verschillen leidden tot onverkwikkelijke zaken, ook binnen de kerkenraad. Er ontstond een heftig conflict tussen predikant Leemans en een diaken. Tijdens een huisbezoek liep het geheel uit de hand. Verwijten en grove woorden richting de voorganger verziekten de zaak zodanig dat de diaken excuses aan moest bieden. Hij weigerde dat tot drie maal toe, ook in kerkenraadsvergaderingen. Dat had natuurlijk geen gunstige invloed op deze onverkwikkelijke zaak. Daarom werden er visitatoren ingeschakeld, maar er kwam geen opening. Het halsstarrig volhouden van de betreffende diaken leidde tot censuur. Tijdelijk kwam er een andere diaken. Via de schout als deurwaarder ontving de kerkenraad een brief. De diaken die onder censuur stond, vroeg daarin om af te zien van zijn censuur en gaf een schriftelijke verklaring dat hij schuld had in deze zaak. Hij kreeg geen antwoord. Achteraf moest de diaken erkennen dat hij de kerkelijke overheid niet had mogen voorbijgaan. Hij wendde zich tot het Hof van Holland, het hoogste rechtscollege. Langzaamaan kwam de diaken tot het inzicht dat zijn zaak hopeloos was. Hij gaf het op verder te procederen. Het hof had vonnis gewezen. Hij was bereid de kosten van deze rechtszaak te betalen en bleef zes jaar onder censuur, tot 1789. Was deze diaken een slecht mens? Nee, niet slechter dan zijn mededorpelingen en de predikant. Zijn betreurenswaardige koppigheid speelde hem parten. Een paar jaar later was er weer een conflict, over reparaties aan kerk en pastorie, waarbij dominee Leemans betrokken was. Dit keer had hij onenigheid met het dorpsbestuur waarin zowel patriotten als prinsgezinden zaten. Men kwam er niet uit, en de ambachtsheer besloot uiteindelijk de nodige reparaties aan kerk en pastorie zelf te regelen. Het werd steeds duidelijker dat de onderlinge verhoudingen op scherp kwamen te staan, vooral tussen de schout en dominee Leemans. Ook binnen de kerkelijke gemeente werd de situatie vanwege politieke geschillen steeds moeilijker. In 1782 werd door de stadhouder van Holland bevolen dat er speciale bidstonden uitgeschreven moesten worden om voor het huis van Oranje te bidden, in verband met de oorlog tegen Engeland. De patriotten ervoeren dit verzoek als negatief en dominee Leemans, een felle patriot, weigerde dan aanvankelijk ook om deze bidstonden te houden. Na vier maal een bevelschrift te hebben ontvangen, heeft hij toch enkele bidstonden gehouden, maar niet van harte. Het zou te ver voeren om hier meerdere onverkwikkelijkheden de revue te laten passeren. Samenvattend kunnen we stellen dat de onderlinge verhoudingen tussen het dorpsbestuur, de kerkmeesters en de kerkenraad steeds grimmiger werden en politieke zaken de overhand kregen. Dit maakte dat de felle dominee Leemans zijn patriottische ideeën breed uitdroeg, waardoor hij zijn taak als predikant verzaakte en zelfs de zuidelijke Nederlanden introk om mensen te winnen voor de patriottistische ideeën. In de loop van 1787 werd door een groot aantal ingezetenen van Besoyen, zowel hervormden als rooms-katholieken, een request gedaan aan de Staten van Holland en West-Friesland met daarin verschillende redenen om de dominee te ontslaan, waaronder het verzaken van zijn taak als predikant en zijn gedrag. De kerkenraad stelde alles in het werk de voorganger te behoeden voor een ontslag, maar hoewel in Besoyen nog veel harten warm voor hem klopten, was het lot van dominee Leemans beslist. Per 1 december 1787 werd hij om politieke én kerkelijke redenen uit het ambt gezet.

Dominee Mörser (1789-1795)
De kerkenraad was het niet eens met het vertrek van dominee Leemans en de beide ouderlingen weigerden dan ook mee te werken aan het beroepen van een nieuwe predikant. Na negen maanden gingen de Raden van de Staten van Holland en West-Friesland zich ermee bemoeien. De kerkenraad moest ten spoedigste handopening (vorm van toestemming) vragen bij de ambachtsheer van Besoyen, na het verkrijgen hiervan kon men een voorkeur op te stellen. Dat waren dominee Pronck uit Zundert, dominee Van Weenen uit Akersloot en proponent Mörser uit Den Haag. De kerkenraad had in deze situatie geen inbreng en was verplicht kandidaat Mörser te beroepen. Na goedkeuring van de ambachtsheer werd op 26 oktober 1788 de beroepsbrief getekend en verzonden aan kandidaat Ferdinand Wilhelm Mörser. Hoewel de beide ouderlingen gewetensbezwaar hadden om te tekenen, ging het beroep door en de classis Dordrecht gaf approbatie (goedkeuring). Het is niet bekend wanneer dominee Mörser zijn intredepreek exact hield, maar waarschijnlijk was dit in april of mei 1789. Hij trad op 1 februari 1789 in het huwelijk met Agnes Faassen. Helaas overleed zijn vrouw slechts een jaar later. De eerste tijd van zijn verblijf in Besoyen was niet gemakkelijk. De Besoyense hervormden waren zeer verdeeld en verbitterd op elkaar vanwege politieke verschillen en vanwege de afzetting van dominee Leemans. Hoewel dominee Mörser niet sterk van gestel was, trok hij zich weinig aan van de kleingeestige dorpsverschillen. De eerste bezigheid van de predikant was kennismaken met zijn gemeenteleden, maar de beide ouderlingen weigerden tot driemaal toe mee op huisbezoek te gaan, dit zelfs na een schriftelijk verzoek van dominee Mörser. Dit incident aan het begin van zijn loopbaan is het enige geweest. In de zes jaren van zijn verblijf, waarin hij op voortreffelijke wijze het evangelie verkondigde, kwamen er diverse zaken tot stand, bijvoorbeeld de dringende reparaties aan de vervallen pastorie. De kerkkas was niet bij machte om de benodigde zeshonderd gulden te betalen, maar gelukkig namen de dorpsautoriteiten dit bedrag voor hun rekening. Een tweede vermeldenswaardige gebeurtenis uit de tijd van dominee Mörser was de verbouwing van de grafkapel of het choor, dat aan de kerk was vastgebouwd. Tot 1790 was de grafkapel eigendom van de ambachtsheren, maar daarna werd het bouwsel in gebruik genomen als raadhuis van Besoyen. De kosten werden betaald door het dorpsbestuur. Een derde opvallende verandering was het stichten van een nieuwe school. In 1792 gaf dominee Mörser hiertoe de eerste aanzet. De goedkeuring van schout en schepenen kwam snel. De school werd gebouwd op de plaats van huidig Grotestraat 45. Het terrein rond de kerk werd in die periode ook ingrijpend veranderd. Dominee Mörser ontving in 1793 een beroep naar Puttershoek. Tot blijdschap van de gemeente bedankte hij. Een jaar later ontving hij een beroep naar Rijsoord, wat door hem wel werd aangenomen. Na slechts tweeënhalf jaar in Rijsoord te hebben gestaan, vertrok hij naar Maasland. Een jaar later, in 1798, overleed hij op 38-jarige leeftijd. Het jaar 1795 was een belangrijk jaar voor de kerk en Hollandse staat. Enkele jaren ervoor hadden de patriotten, door tussenkomst van de koning van Pruisen, het land moeten verlaten en ze hadden een schuilplaats gevonden in België en Frankrijk. Toen Frankrijk in oorlog kwam met Pruisen en Engeland, werd ook de oorlog verklaard aan stadhouder Willem V, die moest vluchten. Dit betekende het einde van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De Staten van Holland werden vervolgens patriottistisch, wat ook grote gevolgen had voor kerkelijk Besoyen. De Hervormde kerk was vanaf toen namelijk geen staatskerk meer: er kwam een scheiding van kerk en staat. In deze bijzonder moeilijke tijd, waarin de dorpsbewoners zeer arm waren en sommigen zelfs honger leden, heeft de diaconie hulp gegeven aan zowel eigen kerkleden als ook aan rooms-katholieken, zij het eenmalig.

Dominee Leemans (1795)
De vacature door het vertrek van dominee Mörser heeft niet lang geduurd. Meerdere malen waren onder de hervormden stemmen opgegaan om oud-predikant dominee Leemans terug te roepen, en ook de kerkenraad was niet ongenegen om hem, die al zeven jaar rondzwierf in Frankrijk en België, een brief te zenden met het verzoek om terug te keren als predikant. De consulenten stelden dus een brief op met genoemd verzoek. In september 1795 kwam zijn antwoord: hij nam het sympathieke voorstel aan en werd wederom predikant in Besoyen. Vanwege zijn lichamelijke gesteldheid was hij nog niet in staat de kerkelijke dienst te verrichten, daarom vervulden de ringpredikanten soms liefdebeurten. Met veel moeite heeft dominee Leemans, voor zover hij kon, zijn kerkelijke taken verricht. Niet lang na zijn komst verzocht hij de Hoge Regering in Den Haag hem emeritaat te verlenen, wat hij per 1 oktober 1796 ontving.

Dominee Slotemaker (1796-1802)
Ruim tevoren had de kerkenraad, bijgestaan door de twee consulenten, een zestal opgesteld. Onder aanroeping van de Naam des Heren werd met meerderheid gekozen voor dominee Van Darselen uit Oirschot. Hij bedankte echter voor het uitgebrachte beroep. De kerkenraad stelde toen opnieuw een nominatie op, ditmaal met namen van tien predikanten. Met eenparigheid van stemmen werd vervolgens dominee Johannes Slotemaker, predikant in Moerkapelle, beroepen. De goedkeuring van het Comité van Holland werd per 13 juli 1796 verleend. Sinds de scheiding van kerk en staat in 1795 was de goedkeuring van de ambachtsheer niet langer vereist. Classis Dordrecht verleende approbatie in augustus. Tot blijdschap van de gemeente nam dominee Slotemaker het beroep uit Besoyen aan. Hij stamde uit een predikantenfamilie en was dertig jaar toen hij naar Besoyen kwam. Daarvoor was hij vier jaar predikant in Nederhemert en zes jaar in Moerkapelle. Op 30 oktober werd dominee Slotemaker bevestigd door zijn zwager, dominee P. Picke uit Sprang. Dominee Slotemaker verbond zich aan de gemeente met een predikatie over 2 Thessalonicenzen 2:14. ‘Waartoe Hij u geroepen heeft door ons Evangelie, tot verkrijging der heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus.’ Direct na de intrededienst moest er een nieuwe ouderling gekozen worden. Het was toen gebruikelijk dat de verkiezing uit een dubbeltal plaatsvond na de middagkerkdienst. De zes ambtsjaren van dominee Slotemaker vielen in een onrustige en merkwaardige tijd. Zijn gaven van hoofd en hart, als predikant en als mens, waren in deze moeilijke tijd bijzonder welkom voor de gemeente. Behulpzaam sprong hij steeds in de bres voor de belangen van de hervormden. Dominee Slotemaker stond pas vier maanden in Besoyen toen hij een beroep kreeg naar Sprang. Zijn zwager, dominee Picke was daar namelijk vertrokken. Het spreekt vanzelf dat men in Besoyen alle mogelijke moeite deed om hem te behouden. Slotemaker was een uitstekend predikant en gevierd redenaar. Op aanhoudend drang vanuit de gemeente van Besoyen bedankte hij - tot grote blijdschap van de gemeenteleden - voor het beroep. In 1798 werd er door de Nationale Vergadering in Den Haag een onderzoek verricht naar de eigendommen van de kerkelijke gemeenten. Voor hervormd Besoyen had dit geen gevolgen, want men was al vanaf 1611 eigenaar van kerk en pastorie en ook de grond waarop gebouwd was, was eigen bezit. In de tijd van dominee Slotemaker traden op diverse plaatsen catechiseermeesters en oefenaars op die trachtten mensen om zich heen te verzamelen. Om deze problematiek, voor zover dat zich voor zou doen, tegen te gaan, hebben negentien Besoyense hervormden zich garant gesteld voor het traktement van de predikant. Nadat dominee Slotemaker gedurende zes jaar op voortreffelijke wijze het Evangelie had verkondigd, nam hij 31 oktober 1802, tot spijt van de hele gemeente, afscheid wegens vertrek naar Fijnaart.

image

Dominee Van den Broek (1802-1818)
De vacature was zeer kort na het vertrek van dominee Slotemaker al ingevuld. Na ruim een maand deed dominee Reinier van den Broek intrede. Hij kwam uit Princenhage en was drieëndertig jaar oud. Van den Broek kwam uit een predikantengeslacht. Vier van zijn broers waren net als hij predikant, waaronder C.A. van den Broek, die dominee was in Sprang. Mogelijk is dit van invloed geweest op zijn komst naar Besoyen. De tijd van dominee Van den Broek kenmerkte zich door grote veranderingen op staatkundig, maatschappelijk en kerkelijk gebied. De staatsregeling betreffende de betaling van de predikantstraktementen door de staat was vanaf 1798 voor drie jaar gegarandeerd, maar liep uiteindelijk door tot 1810. Daarna kwam er een commissie voor kerkelijke zaken die een en ander ging regelen. De loonkosten van de dominee gingen de gemeenten zelf betalen, behoudens een bijdrage uit de landelijke kas voor de predikantstraktementen. In deze tijd was alles streng geregeld. Voor elke vergadering moest toestemming gevraagd worden aan het staatsbewind. Van elke vergadering moest verslag gemaakt worden met een afschrift aan het departement waaronder de Synode viel. Zowel predikant als scriba tekenden deze verslagen. In 1816 vond er een kerkelijke herindeling plaats. Besoyen viel niet langer onder Dordrecht, maar kwam bij de classis Heusden, evenals alle andere hervormde gemeenten uit de omgeving. Deze indeling is tot op de dag van vandaag hetzelfde gebleven. Dominee Reinier van den Broek diende de gemeente zestien jaar, tot 1818. In november vertrok hij met zijn gezin naar Zevenbergen.

Dominee Van Schiffgaarden (1819-1826)
Op 8 december 1818 werd een vergadering belegd aangaande het beroepen van een nieuwe predikant, onder leiding van consulent dominee P. Verhagen-Metman uit Waalwijk Er was goedkeuring van de directeur Kerkelijke Zaken Hervormde Kerk. De rentmeester van Besoyen werd er in gekend en gaf handopening als een erkenning voor bewezen diensten. Uit twaalf voorgestelde predikanten bleef een drietal over en uiteindelijk werd dominee Andries Adrianus van Schiffgaarden, predikant te Maasdam, beroepen. Op zondag 4 april 1819 werd de nieuwe dominee door zijn voorganger bevestigd. In juni 1825 meldde dominee Van Schiffgaarden, naar aanleiding van artikel zes van het kerkelijk reglement op de kerkelijke tucht, het volgende in de kerkenraad: twee leden van de gemeente hebben in de kerkdienst tijdens het zingen van de evangelische gezangen aanstoot gegeven omdat ze opzettelijk de hoed op het hoofd hielden en dat was oneerbiedig gedrag. Na verscheidene gesprekken en vermaningen lieten de hoeddragers hun tegendraadse houding gelukkig varen en betuigden zij spijt te hebben. Het zingen van evangelische gezangen werd destijds overigens voorgeschreven door synodale bepalingen. Hoe het dominee Van Schiffgaarden verder is vergaan is onbekend: er lijkt in zijn ambtsperiode in ieder geval niet veel opzienbarends gebeurd te zijn: in de kerkelijke stukken gaat het enkel over diaconale en kerkvoogdelijke zaken. Op 23 februari 1826 werd er een kerkenraadsvergadering gehouden onder leiding van de consulent, om te komen tot een vervulling van de vacature die was ontstaan door het overlijden van dominee Van Schiffgaarden. In augustus van datzelfde jaar waren de benodigde goedkeuringen van de directeur Staatszaken van de Hervormde kerk en van de heerlijkheid van Besoyen ontvangen en kon er een nieuwe predikant worden gezocht. Uit een drietal werd dominee A. Schoenis uit Waverveen beroepen, maar hij bedankte. Uit weer een nieuw drietal werd dominee Bolderman uit Hoornaar gekozen. Het beroep werd getekend door de consulent, maar ook door ouderling D. Wijnen, diaken A. Kuijsten en kerkvoogd J. van Bergeijk.

Dominee Bolderman (1827-1840)
Op 2 september 1827 werd dominee Johannes Bolderman aan de gemeente van Besoyen verbonden. De tekst van zijn intredepreek was 2 Korinthe 1: 20b-21: ‘Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons. Maar Die ons met u bevestigt in Christus, en Die ons gezalfd heeft, is God.’ In de tijd van dominee Bolderman bestond de kerkenraad uit twee ouderlingen en twee diakenen die samen vier tot vijf keer in het jaar vergaderden. Elk jaar moesten één ouderling en één diaken aftreden, en in totaal kon men maar twee jaar zitting hebben in de kerkenraad. Er mochten geen familieleden zitting hebben in de kerkenraad, maar we zien wel vaak dezelfde namen terugkomen in de notulen. Terugkerende thema’s in de verslagen uit deze periode zijn onder andere problemen die ontstonden door gemengde huwelijken, de diaconale hulpverlening aan arme gezinnen van de gemeente en voorzieningen voor zieken. Ook het onderwijs had de aandacht, de kerk was daar verantwoordelijk voor. In maart 1840 woedde er een grote brand in Besoyen waarbij zes woningen tot de grond toe afbrandden. De hervormde kerk - waarvan de gemeente toen 213 zielen telde - bleef wonderwel gespaard voor het vuur, maar de aan de kerk vast gebouwde pastorie liep wel zeer ernstige brandschade op. Gelukkig kwam er hulp uit het gehele dorp en boden ook de kerkelijke verbanden steun. In juni 1840 deelde dominee Bolderman aan de kerkenraad mee dat hij zijn emeritaat had aangevraagd. Hiervoor krijgt hij per 1 oktober goedkeuring van de Generale Directie van de Hervormde Kerk. Dominee Bolderman ontvangt vervolgens ‘salvo honore’ (Latijn voor ‘met behoud van eer en titel’) zevenhonderd gulden per jaar. In december 1840 preekte dominee Bolderman afscheid in een dienst van dankzegging op het heilig avondmaal.

image

Dominee Barbas (1841-1853)
De kerkenraad had in september reeds stappen ondernomen om een nieuwe predikant te beroepen waarbij al een toezegging was gedaan aan kandidaat Barbas. Dat bleek wat voorbarig, want de kerkvoogdij was niet betrokken geweest bij dit besluit. Toen de classis deze gang van zaken ter ore kwam, moest Besoyen de procedure dan ook opnieuw starten. In december 1840 werd vervolgens uit een selectie een drietal opgesteld, waaruit - nu officieel - kandidaat Barbas werd beroepen. Op 18 april 1841 deed dominee Johannes Antonie Barbas intrede. De bevestiger was dominee Meltzer uit Waalwijk, de consulent van Besoyen. Dominee Barbas hield een leerrede met als tekst Romeinen 1: 16: ‘Want ik schaam mij het evangelie van Christus niet. Want het is een kracht Gods tot zaligheid ieder die gelooft, de Jood en ook de Griek.’ Naast het predikantswerk was een van de eerste taken van dominee Baras huisbezoeken te doen met ouderling A. Kuijsten, ter telling van het aantal zielen in de gemeente. Dit waren er op dat moment 224. Zoals eerder vermeld, was er kerkenraadsvergadering telkens rond de viering van het heilig avondmaal en censura morum. De diaconierekening kwam elk jaar in april aan de orde. In 1841 klopte de rekening niet. Ze was niet ingezonden naar de classis en daarom kwam er visitatie. De visitatiecommissie informeerde of de administrerend diaken van dat jaar wel capabel was tot zulke handelingen (elk jaar voerde de andere diaken, er waren er twee, de administratie). Maar wat was nu de reden dat de rekening niet was ingediend bij de classis? Dat waren achterstallige pachtgelden, van twee jaar zelfs. In die tijd liepen de pachtgelden via de notaris. Had een pachter niet betaald, dan hield de notaris alle geld vast. Persoonlijke druk vanuit de kerkenraad was nogal eens geboden om de gelden te verkrijgen. In januari 1843 was er een gecombineerde vergadering van kerkenraad en kerkvoogdij met het College van Toezicht op de Kerkelijke Administratie in Noord-Brabant. Er ging destijds nogal wat financiële hulp van de diaconie naar de kerkvoogdij. De verhouding tussen het colleges van diakenen en ouderlingen was ook niet optimaal, dat bleek o.a. rondom de begrafenis van een gemeentelid die financiële hulp van de diaconie kreeg en waarvan de familie de begrafeniskosten niet kon betalen. De kerkvoogdij eiste daarom geld van de diaconie, anders werd de begrafenis niet toegestaan. In hetzelfde jaar bleek dat de twee kerkvoogden een onwettige benoeming van twee notabelen hadden gedaan ingevolge artikel 21 en 22 van het reglement. Ze hadden de lijst van stemgerechtigde lidmaten niet ter inzage gelegd, en ook geen verkiezing uitgeschreven. Om de zaak te redden heeft kerkvoogd Benjaminse na de dienst op Goede Vrijdag met papier en potlood willekeurig handtekeningen verzameld om de verkiezing van de twee notabelen toch geldig te maken. Men vond dit echter geen goede oplossing en alles werd vernietigd verklaard. Een nieuwe verkiezing vond plaats volgens de orde van de kerk, ditmaal onder leiding van de kerkenraad. In 1845 telde de gemeente 268 zielen waarvan 129 lidmaten. De avondmaalsvieringen werden genotuleerd, alsmede de kerkenraadsverkiezing. Het is wel aardig om hier een aantal namen te noemen van kerkenraadsleden uit deze eeuw: Kuijsten, Kooymans, Van Heijst, Antink, Van der Hammen, Goedhart, De Rooy, Van der Zaken. In oktober 1852 besloot de kerkenraad om een advertentie in de landelijke kerkelijke courant te plaatsen, omdat dominee Barbas naar Hattem zou vertrekken. Er werd een oproep gedaan voor een nieuwe predikant, waarop zes kandidaten reageerden. De keuze van de kerkenraad viel op kandidaat J.D. Sigal, proponent bij de provinciale kerkvergadering van Utrecht. Onder voorbehoud van de benodigde goedkeuringen zou de kandidaat worden beroepen als nieuwe predikant voor Besoyen. Kandidaat Sigal krijgt bericht en deelt mede deze roeping te zullen aannemen en alle andere eventuele beroepen af te zullen wijzen. In april 1853 neemt dominee Barbas zegenend afscheid van de gemeente met een predikatie over Handelingen 20 vers 32.

Dominee Sigal (1853-1865)
Na de ondertekening van de akte van losmaking wordt het beroep uitgebracht op Jacques David Sigal, kandidaat tot de heilige dienst. Op 7 augustus 1853 preekt dominee Sigal zijn intrede. Zeker vermeldenswaardig is dat op 8 februari 1857 in de namiddag de plechtige inwijding van het orgel plaatsvond. Dominee Sigal had hierbij als tekst Psalm 100 vers 2. Het orgel - met inbegrip van alle kosten van plaatsing in de kerk (zie plaat met tekst op het orgelfront) - was een geschenk van Joh. van der Loo te Waalwijk. Hulpverlening van de diaconie aan arme gezinnen gaf deze gezinnen destijds de verplichting van kerkgang. Ook moesten zij hun kinderen naar de catechese sturen. Vanuit de classis was er toezicht op het functioneren van alle kerkenwerk. In de periode van dominee Sigal werden er huizen gebouwd en verbouwd die eigendom van de diaconie waren. Ook wordt er in oude stukken gesproken over de verhuur ervan. In juni 1865 nam dominee Sigal afscheid van Besoyen, in verband met zijn vertrek naar Lage Zwaluwe.

Dominee Bergsma (1865-1872)
Nadat duidelijk werd dat dominee Sigal zou vertrekken, werd aan acht kandidaten gevraagd een proefpreek te houden in de maand mei. Theodorus Paulus Bergsma, kandidaat tot de heilige dienst te Utrecht, werd naar aanleiding hiervan beroepen. Op 17 september 1865 werd hij bevestigd en deed hij intrede als predikant te Besoyen. Ook in deze tijd bleef de gemeente klein. Er was steeds meer behoefte aan uitbreiding van kerkelijk grondgebied. Men was bang dat men verdrongen zou worden door invloeden van de Rooms-Katholieke kerk en daarom werd aan de classis toestemming gevraagd om een belangrijke aankoop te doen: een kapitale hofstede, met bijbehorende gronden. De aankoop was bedoeld om jonge mensen huisvesting te geven en ze binnen de kerkelijke gemeente te houden. De classis gaf toestemming voor de aankoop. Een lening zou binnen zestien jaar afgelost kunnen worden. Het ging om een koopprijs van 8.522 gulden. Na onderhandelingen werd de aankoopprijs 7.000 gulden. De grond die hierbij hoorde, werd verpacht aan drie gemeenteleden. In 1867 wordt in een lidmatensamenkomst besloten de kerkdienst op Hemelvaartsdag te laten aanvangen om 8 uur ‘s morgens. In hetzelfde jaar komt er van de synode een reglement voor het beroepen van een predikant en de verkiezing van ouderlingen en diakenen. De stemgerechtigde lidmaten worden vanaf nu betrokken bij de verkiezing uit dubbeltallen.

Dominee Bachiene (1872-1883)
Dominee Bergsma vertrok in augustus 1872 naar Winterswijk. De vacaturetijd duurde zeer kort. Op 1 december 1872 deed dominee Jacob Bachiene, gekomen van Cillaarshoek, intrede. Hier blijkt een gedeelte van de kerkelijke handelingen niet beschikbaar te zijn, er zijn hierover dus geen bijzonderheden bekend. Vanaf april 1880 zijn er weer notulen beschikbaar. Het opzicht van de classis was streng, er mocht niets buiten de regels plaatsvinden. In 1881 werd door opzicht van de classis een verkiezing van kerkenraadsleden ongeldig verklaard. In het vervolg moest voor iedere verkiezing elke stemgerechtigde persoonlijk bericht ontvangen en de stemmen moesten schriftelijk ingestuurd worden. In het jaar 1882 kwam er van staatswege een onteigening van enkele percelen grond die eigendom waren van de diaconie. De grond was bestemd voor de aanleg van de spoorlijn Lage Zwaluwe – Den Bosch. De diaconie ontving er een bedrag van 4.370,23 gulden voor. Veel notulen handelen ook in deze periode over steun aan gemeenteleden. We lezen o.a. over een verhoging van de steun met 50 cent per week en twee pond vlees. In oktober 1882 stond de kerkenraadsvergadering onder leiding van een consulent: dominee J. Prins. Hij deelde mede dat dominee Bachiene wegens voortdurende ziekte voor een half jaar of langer ziekteverlof had aangevraagd. In maart 1883 kwam er daarover duidelijkheid toen dominee Bachiene eervol emeritaat aanvroeg wegens ziekte. De provinciale kerkvergadering verleende hem dit emeritaat per 1 juni 1883. Via de classis werd toestemming gevraagd bij het departement van financiën. Er kwam een garantie van 750 gulden per jaar en de kerkenraad probeerde uit de diaconiekas aanvulling te geven, maar artikel 30 van het kerkelijk reglement gaf daar geen ruimte voor. Ter vervulling van de vacature wordt een advertentie geplaatst in een landelijk blad van predikanten en kandidaten. Het zou een voor die tijd uitzonderlijk lange vacatureperiode worden, want de kerkenraad was van mening om een predikant steeds eerst te gaan horen. Niet minder dan zestien beroepen moesten worden uitgebracht! Dat had niemand kunnen vermoeden.

Het eerste beroep werd uitgebracht op de consulent. Vervolgens de verder beroepen
kandidaten via onderstaande volgorde.

1. Dominee J. Prins uit Waalwijk

2. Dominee G. Geitenbeek uit Sleeuwijk

3. Dominee W.C. Barbas uit Dubbeldam (Mogelijk kwam hij uit het geslacht van dominee Barbas die in Besoyen predikant was van 1841 tot 1853)

4. Dominee J.F.C. Schook uit Op- en Neder-Andel

5. Kandidaat J.C. Prins uit Nijkerk

6. Kandidaat D. Cladder uit Amsterdam

7. Dominee E.M. Engelbert uit IJzendoorn

8. Dominee G.W. Locher uit Aalst

9. Kandidaat J.W.F. Gobius du Sart uit Utrecht.
(Deze kandidaat had aan de kerkenraad meegedeeld dat hij nog doorstudeerde voor promotie, maar had achteraf vernomen dat hij een beroep zou willen aan nemen en men vroeg bij de classis dispensatie aan. Dit verzoek werd afgewezen omdat de genoemde kandidaat zich niet officieel beroepbaar had gesteld)

10. Dominee H.G. Ubbink uit Rotterdam-Delfshaven.
(Deze predikant, alsook kandidaat Gobius du Sart en dominee G.W. Locker waren duidelijk predikanten uit de kring van vrienden van dominee H.F. Kohl brugge, een belangrijke Duitse theoloog. Uit de notulen blijkt dat de kerkvoogdij het daar blijkbaar niet mee eens was. Er waren twee motieven: ten eerste het traktement van de predikant en de toelagen - de kerkvoogdij sleutelde
daar eigenhandig aan. Ten tweede de geestelijke ligging van de beroepen predikant stond de kerkvoogdij niet aan. Ze waren te ‘zwaar’. De kerkenraad was van
mening dat alleen voor een basistraktement er geen predikant naar Besoyen zou komen. De kerkvoogdij was ook niet bereid reiskosten te vergoeden als een delegatie van de kerkenraad ging horen. De beide partijen komen er niet uit en de kwestie komt bij de Commissie van Geschillen in de Hervormde kerk terecht. In afwachting van de uitslag moest toch een beroep uitgebracht worden.)

11. Kandidaat P.A.C. Halffman uit Heerjansdam

12. Dominee J.A. Barbas uit Acquoy

13. Dominee J.A. Tuijnen uit Borssele.
(In dezelfde vergadering als waarin dit beroep werd uitgebracht, was er van de kerkvoogdij een protestbrief ontvangen tegen de herverkiezing van een ouderling. Het ging natuurlijk om persoonlijke geschillen. Ouderling H. was herbergier en landbouwer, een man van onbesproken gedrag, die geen sterke drank gebruikte, vermelden de notulen. Het punt was, dat hij werd aangezien voor de persoon die het beroepingswerk in een zwaardere richting stuurde. In deze zienswijze worden we bevestigd bij het lezen van de notulen van februari 1886. Daar lezen we dat kerkvoogden en notabelen zich voorbehouden de personele toelage van 200 gulden op het traktement, naarmate het uitgebrachte
beroep naar hun zin wel of niet te geven of te weigeren. De classis heeft dit protest ongegrond verklaard.

14. Dominee J. Osfewaarde uit Doeveren

15. Dominee W. van Asch uit Eethen.
(De classis wees de kerkvoogden en notabelen op de verplichting volgens artikel 73 van het kerkelijk reglement te allen tijde de vastgestelde financiële verplichtingen op zich te nemen plus de tweehonderd gulden personele toelage.)

16. Kandidaat Z.J. Reijers uit Oudewater

image

Dominee Reijers (1886-1889)
In augustus 1886 neemt kandidaat Zeger Johannes Reijers het op hem uitgebrachte beroep aan. Nadat Besoyen drieënhalf jaar vacant was geweest, doet hij op 10 oktober intrede. In de notulen lezen we daar verder niets over. In deze tijd is de gemeente nog steeds niet zo groot en er is weinig groei in zielental. Wel waren er nogal wat gezinnen armlastig en ontvingen zij korte of langere tijd steun van de diaconie. Men verleende ook steun aan gezinnen waar de kostwinner korte of langere tijd ziek was. In de achterliggende eeuwen had de diaconie zich grond verworven door schenking of aankoop. Ter uitmonding van de rivier de Bergsche Maas moest grond van de diaconie aangekocht worden, waarvoor 9.000 gulden werd ontvangen. Door de classis werd streng toegezien op herbelegging ervan en de algehele diaconierekening. Dominee Reijers heeft Besoyen maar drie jaar gediend. Zondag 25 augustus 1889 neemt hij afscheid met een predikatie over 1 Johannes 2 vers 8b. Hij vertrok naar Vroomshoop. Na de afscheidsdienst kwam de kerkenraad bijeen voor overdracht van het notulenboek doop, het lidmatenboek en het rekeningenboek aan consulent dominee Van Elden. Na toestemming van de Raad voor de Predikantstraktementen werd de ligger vastgesteld. Die zag er toen zo uit: 750 gulden basistraktement, 200 gulden uit het fonds ter verbetering van schrale traktementen kleine gemeenten en een personele toelage van 100 gulden uit de kerkvoogdijkas en 50 gulden landstraktement, totaal 1.100 gulden. Helaas volgde er weer een lange vacaturetijd voor Besoyen, namelijk twee jaar en acht maanden. Er zijn in deze periode tien beroepen uitgebracht.
1. Dominee F. Hopster uit Moerdijk

2. Dominee F.M. Deeleman uit Tricht

3. Dominee J.C.G. Gobius du Sart uit Benthuizen. Deze predikant was familie van de kandidaat Gobius du Sart die men eerder wilde beroepen.

4. Kandidaat G.H. Wagenaar, toegelaten door Provinciale Kerkvergadering Friesland

5. Kandidaat P.J. Raap uit Driesum

6. Dominee W. Willems uit IJzendoorn (febr. 1891)
In mei 1891 valt een belangrijke beslissing. Na een verkiezing (moest om de tien jaar) bleek de gemeente het recht van verkiezing van ouderlingen, diakenen en predikanten aan zichzelf te houden voor tien jaar. Het gevolg hiervan was dat elk beroep dat de kerkenraad wilde uitbrengen op drie achtereenvolgende zondagen aan de gemeente voorgesteld moest worden. Als er geen bezwaren waren, kon het beroep doorgaan. De verkiezing van ouderlingen en diakenen aan het einde van elk jaar geschiedde door de lidmaten op voordracht van de kerkenraad.

7. Kandidaat J. Eringa uit Utrecht

8. Dominee W.B.H. van Linschoten uit Oud-Vossemeer.
Dit beroep moest ook nog een maand wachten, want de predikant moest eerst twee jaar in een gemeente staan om beroepbaar te zijn.

9. Kandidaat J.A. Gerth van Wijk, toegelaten in Gelderland.

10. December 1891 waren de eerste verkiezingen van ouderlingen en diakenen door de lidmaten. Er waren toen 61 stemgerechtigden aanwezig.

11. 10 februari 1892 wordt beroepen dominee J.W.F. Roth uit Ottoland. Hij neemt het beroep aan.

Dominee Roth (1892-1897)
Nadat er geen bezwaren uit de gemeente binnen gekomen waren, kon de kerkenraad autorisatie bij de classis aanvragen. Zondag 1 mei 1892 doet dominee Johan Willem Frederik Roth intrede. Hij werd bevestigd door de consulent dominee H.J. Risperink met een preek n.a.v. 1 Thessalonicensen 5 vers 12 en 13. Dominee Roth preekte intrede met een predikatie uit 2 Timotheüs 4 vers 1 en 2. De diaconierekening en administratie werden ieder jaar door een ander bijgehouden. We zien dat aan de ondertekening van de notulen. Zo zien we dat een diaconierekening niet klaar was. Ook nu werd het een slepende zaak, waarbij de diaken telkens om uitstel vroeg. De classis werd om advies gevraagd om te procederen. Ook nu zat er weer een notaris tussen, die blijkbaar de zaak ophield. In de kerkenraadsvergaderingen ging het vaak om diaconale zaken zoals achterstallige huur voor land en huizen en rente van leningen door gemeenteleden. In juni 1893 verzoekt dominee Roth de kerkenraad om drie maanden verlof voor een reis naar Amerika in verband met de gezondheid van zijn vrouw. Hij had gezorgd voor vervanging van preekbeurten en catechese en andere voorkomende arbeid. In november 1895 was het aantal lidmaten tot boven de 100 gestegen. We lezen in de notulen dat de kerkenraad het bij censura morum nodig achtte twee lidmaten de toegang tot het heilig avondmaal te ontzeggen wegens wangedrag. Het was verplicht om een kiescollege van tien lidmaten aan te stellen. Bij een eerste stemming hadden negen lidmaten een meerderheid. Bij de tweede stemming was de tiende plaats vervuld. Nu er een kiescollege is, moest het plaatselijke reglement aangepast worden volgens het model van de Hervormde gemeente van Lexmond. Samen met kerkenraad en kiescollege vond elk jaar in december verkiezing van ouderlingen en diakenen plaats. Er kwam ook een rooster van aftreding voor de leden van het kiescollege. De kerkenraad en diaconie krijgen toestemming van het college van de classis om, indien het saldo het toelaat, 400 gulden per jaar aan de kerkvoogdij beschikbaar te stellen. Het is bestemd voor verhoging van het predikantstraktement. Het Provinciaal College verleende elk jaar 200 gulden uit hun kas, bestemd voor de laagste predikantstraktementen. In juni 1897 deelt dominee Roth schriftelijk aan de kerkenraad mede dat hij per eind juli zijn ambtsbediening van de gemeente Besoyen zal neerleggen. Op 25 juli neemt hij afscheid en vertrekt naar Noord-Amerika. Dominee Risperink uit Waspik was consulent, maar vertrok kort daarna uit Waspik. De nieuwe consulent werd dominee D.E.J. Hupkes te Sprang. Het duurt tot juli 1898 voor er een beroep kon worden uitgebracht. De keus van kerkenraad en kiescollege was gevallen op proponent F.C. Unger, kandidaat tot de heilige dienst bij Provinciale Kerkvergadering te Drenthe.

Dominee Unger (1898-1901)
Zondag 25 september 1898 doet Unger intrede, na te zijn bevestigd door dominee A. Warsena uit Gouda. Deze hield een boeiende en indrukwekkende preek n.a.v. Johannes 21 vers 17, slotwoorden. Dominee Frederik Carel Unger verbond zich aan de gemeente met een predikatie over Markus 1 vers 15. In de kerkenraad werd de wens uitgesproken iets voor de jeugd van de gemeente te organiseren. Dit leidde tot de oprichting van de zondagsschool. De Maatschappij van Welstand, een kerkelijk orgaan in Noord-Brabant, gaf voor godsdienstles subsidie. De zondagsschool krijgt daarom 50 gulden. De kerkenraadsvergaderingen zijn vaak voor het grootste deel gevuld met diaconale zaken o.a. landzaken, pachtgelden en hulpverlening aan noodlijdende gezinnen in geld en natura. De diaconie geeft in de tijd van dominee Unger een vaste bijdrage voor de verpleging van een kind van een gemeentelid. In deze tijd is er ook nog steeds jaarlijks kerkvisitatie. Het ene jaar schriftelijk en het volgende jaar uitgebreid mondeling. In september 1901 deelt dominee Unger aan de kerkenraad mee dat hij een benoeming heeft ontvangen tot leraar aan het Christelijk Gymnasium te Utrecht. Hij schrijft zelf in de notulen zeer gehecht te zijn aan de gemeente, maar na een ernstige strijd toch de benoeming te moeten aanvaarden. Zondag 21 oktober neemt hij afscheid van de gemeente. Dominee B. Moorrees uit Loon op Zand wordt dan consulent omdat de eerste consulent, de predikant van Waalwijk, zich hiermee niet wilde belasten. De tweede consulent, predikant van Sprang wilde ook liever niet als zodanig fungeren. Op 1 januari 1901 werd de leerplicht voor kinderen tussen de zes en twaalf jaar ingevoerd. De kerkenraad was verantwoordelijk voor de naleving ervan. Eén van de twee diakenen meldde in de kerkenraad dat hij door de kantonrechter was gedagvaard, in verband met nalatigheid van een gemeentelid die zijn zoontje niet naar school stuurde, omdat de jongen thuis geld moest verdienen. Er kwam een toezegging voor het gezin van één gulden per week uit de diaconiekas.

Dominee Dierkens (1902-1922)
In december 1901 wordt kandidaat Dierkens beroepen en op zondag 25 april 1902 wordt Lodewijk Henri Boudewijn Elbert Dierkens bevestigd en doet hij intrede als predikant in Besoyen. In 1903 kreeg de kerkenraad een boze brief van een gemeentelid. Hij voelde zich beledigd, omdat de diaken hem bij het collecteren had overgeslagen. De kerkenraad keurde deze handelswijze van de diaken af en de betreffende diaken trekt daarop het boetekleed aan en bekent schuld. Een nieuw incident deed zich voor met de voorlezer (hij was in dienst van de kerk en ontving daarvoor een salaris). Op tweede pinksterdag 1903 was hij niet in de kerkdienst verschenen en had ook niemand in zijn plaats gestuurd. Bovendien had hij geen reden opgegeven van zijn wegblijven. De kerkenraad oordeelde hem een boete van tweeënhalve gulden op te leggen. Hij nam daar geen genoegen mee en bedankte bij een diaken. Waarop de kerkenraad uiteindelijk besloot hem te ontslaan. Na een oproep werd er een nieuwe voorlezer benoemd. In 1905 werd samen met de kerkvoogdij besloten een nieuw kerkhof aan te leggen. Het werd later uitgebreid. Begin twintigste eeuw waren er nog steeds twee ouderlingen en twee diakenen. Aan het einde van elk jaar trad de helft af en men was maar één keer herkiesbaar. De stemming werd gehouden door het kiescollege. Lidmaten van de gemeente kozen - volgens rooster - de tien leden van het kiescollege. In 1906 wordt besloten een christelijke bewaarschool (voorloper van de latere kleuterschool) op te richten. Het bleek aanvankelijk moeilijk te zijn een goede plaats te vinden voor nieuwbouw, maar uiteindelijk werd er voor 800 gulden grond in de Besoyensestraat aangekocht. A. Treffers, metselaar in Waalwijk, kreeg opdracht de school te bouwen. Op Besoyensestraat 3 verrees het pand. De kerkenraad kwam in contact met mejuffrouw Boeve, verbonden aan de bewaarschool in Diepenheim. Deze school - eigendom van barones Stratenus, geboren van Wichmont- Crommelus - werd opgeheven omdat er te weinig kinderen meer waren. De kerkenraad wilde graag het meubilair van de school overnemen en mejuffrouw Boeve benoemen in Besoyen. De barones geeft hiervoor haar toestemming en het meubilair wisselde voor 120 gulden van eigenaar. Mejuffrouw Boeve wordt de eerste juffrouw van de nieuwe bewaarschool, de kerkenraad vormt het bestuur van de school. In deze moeilijke tijd waren veel gemeenteleden armlastig en moest er hulp geboden worden. Zo kreeg een weduwe een baal katoen en een oude weduwnaar een nieuwe broek (om enkele dingen te noemen). In 1908 telde de gemeente ongeveer 600 zielen. Er waren 80 kinderen voor catechisatie en twaalf belijdeniscatechisanten. Met de zondagsrust was het in deze tijd niet zo best gesteld. Winkels en herbergen waren open, ondanks waarschuwingen vanuit de kerk (er bestond geen winkelsluitingswet op zondag). De middagdienst stond ter discussie gezien het geringe aantal kerkgangers en de opbrengst van de collecten. Toch bleef de dienst gehandhaafd. De predikant was van mening dat de verkondiging van het Evangelie, het heil in Christus, van groot belang was, meer dan de opbrengst van de collecten. De christelijke bewaarschool vroeg steeds veel aandacht. Mejuffrouw Boeve vertrok en in haar plaats kwam mejuffrouw Bijleveld uit Baarn. In januari 1910 trad zij in het huwelijk met dominee Dierkens en vroeg ontslag aan. Ze wordt opgevolgd door mejuffrouw Leemhuis uit Groningen. De bewaarschool werd goed bezocht, er waren welgeteld 65 kinderen en één hulpkracht aanwezig. De christelijke school wordt een warm hart toegedragen. Er kwam een renteloos voorschot van 1.150 gulden voor uitbreiding van de school. In 1917 kon een belangrijke aflossing gedaan worden op de leningen van de christelijke bewaarschool. Een jaar later komt er achter de school een speelplein voor de kinderen. Mejuffrouw Homburg wordt in 1918 het nieuwe hoofd. De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) had grote invloed op de werkgelegenheid. Hoewel Nederland niet direct betrokken was bij de oorlog, moesten er nogal wat mensen in de mobilisatie. De predikant krijgt in deze crisistijd een duurtetoeslag van 200 gulden op zijn traktement. In 1919 is er voor het eerst sprake van hoofdelijke omslag (kerkbelasting), een aanslag die werd bepaald naar hoogte van het inkomen. De omslag was bedoeld voor de verbetering van het predikantstraktement. De kerkvoogdij kreeg in die tijd met goedkeuring van het Provinciaal Kerkbestuur elk jaar een bedrag uit het batig saldo van de diaconie. In 1921 wordt opnieuw voor tien jaar beslist dat de verkiezing van ambtsdragers en predikant geschiedde door kerkenraad en kiescollege. De kerkenraad heeft in datzelfde jaar, na afwijzing van het algemeen armenbestuur, een verzoek gericht aan de Raad van de gemeente Besoyen, om ook voor protestante armen financiële hulpverlening te mogen ontvangen. In 1922 neemt dominee Dierkens een beroep aan naar Zuidland. Na twintig jaar met trouw en ijver de gemeente gediend te hebben, neemt hij op 19 maart afscheid met een predikatie n.a.v. Handelingen 20 vers 32. Inmiddels was een toezegging van beroep uitgebracht op dominee J. Japcken uit Haamstede. Er was echter nog geen toestemming van de Raad van Beheer. Deze raad ging uit van een dispensatie voor Besoyen van 700 gulden. Hierdoor moest de gemeente 400 gulden extra opbrengen om het traktement te kunnen betalen. De kerkenraad en de kerkvoogdij zagen daar geen kans voor. Er kwam toen uit de gemeente 400 gulden aan bijdragen binnen en 900 gulden aan zitplaatsenhuur. Gelukkig kwam uiteindelijk na veel inspanning de toestemming van de Raad van Bestuur. Dominee Japcken neemt het officiële beroep aan. Zijn intrede laat echter op zich wachten. Begin 1923 ontving de classis een verzoek van dominee Pannebakker uit Amersfoort. Hij trad op voor zijn zwager dominee Japcken en vroeg om drie maanden uitstel van intrede volgens artikel 75 reglement vacatures omdat dominee Japcken was opgenomen in verpleeginrichting Veldwijk in Ermelo, wegens zenuwziekte. De kerkenraad en het kiescollege komen bijeen voor besluitvorming in deze moeilijke zaak. De kerkenraad willigt het verzoek van dominee Pannenbakker in, met dien verstande dat als na drie maanden geen herstel optreedt, men niet meer verder gaat. We lezen hier verder niets meer over. Na deze periode wilde de kerkenraad een beroep uitbrengen op dominee P. van Paddenburg uit Elspeet, maar de consulent raadde dit af, omdat het traktement wat Van Paddenburg in Elspeet had 1.300 gulden hoger was. Toch werd unaniem door kerkenraad en kiescollege het beroep uitgebracht. De dominee bedankte echter. Eind mei 1923 werd in de vergadering van beide colleges verslag uitgebracht door de hoorcommissie die bij dominee J. Langhout uit Mijdrecht was geweest. De consulent brengt in herinnering dat ook kandidaat Monat hier op beroep had gepreekt. Uiteindelijk wordt dominee Langhout beroepen, maar hij bedankte. Vervolgens komt er een tweetal dominees, namelijk dominee Rijnenberg uit Genderen en kandidaat H.F.A. Schlemper uit Utrecht, in beeld. Aanvankelijk wilde men aan dit tweetal voorbijgaan en naar een ander uitzien. De consulent wijst er op dat men in vergadering bijeen was om een beroep uit te brengen en niet om door kieskeurigheden de vacature langer te laten duren. Door kerkenraad en kiescollege wordt vervolgens kandidaat Schlemper beroepen.

image
Voorlezer van der Hammen in de periode 1903-1935

Dominee Schlemper (1923-1934)
Zondag 7 oktober 1923 werd na een vacaturetijd van anderhalf jaar kandidaat Hugo Friedrich August Schlemper tot predikant van Besoyen bevestigd. Hij werd bevestigd door zijn studievriend dominee J.C. Wolthers uit Sprang en hij had tot tekst Zacharias 4 vers 6b. Onder het zingen van psalm 134:3 namen aan de handoplegging deel dominee Wolthers, de consulent dominee Muhlnickel te Waalwijk en emeritus predikant Kuiperi. Dominee Schlemper deed intrede met een predikatie n.a.v. 2 Timotheus 4 vers 2. ‘Predik het Woord.’ Hij was de eerste predikant in Besoyen die behoorde tot de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk. Deze bond was opgericht in 1906. Op voordracht van het kiescollege krijgt ouderling A. van der Hammen die terugtrad vanwege zijn hoge leeftijd, een vrije zitplaats in de ouderlingenbank voor zijn jaren trouwe dienst. Andere namen van ambtsdragers uit deze periode zijn: Van der Hammen, Van der Zaken, Van Zelst, Janson, Holster, Kuijsten, Van Heijst, Blok, Maijers, Buddingh, Mandemakers, Treffers, Wijnands. Er kwam in deze periode elektrische verlichting in de kerk. De hoofdelijke omslag (kerkelijke belasting) die eerder ingevoerd was, werd niet door elk gemeentelid toegejuicht. Per deurwaarder kreeg de kerkenraad bericht dat een aantal gemeenteleden hun kerkelijk lidmaatschap opzegde. Inmiddels kreeg de bewaarschool ook financiële steun van de burgerlijke gemeente. Het bovengedeelte van de school was verhuurd aan een gemeentelid en zijn gezin. De classis gaf aan de diaconie toestemming om een belangrijk bedrag te geven om de verbouw van de bovenverdieping te verwezenlijken, omdat er behoefte was aan vergaderlokaliteit en de consistorie voor verenigingswerk veel te klein was. Het bovengedeelte van de bewaarschool werd voor 2.065 gulden verbouwd en kon eind 1926 in gebruik worden genomen. Onder andere de jongelings- en knapenvereniging en de meisjesvereniging onder leiding van mejuffrouw Mazurel maakten dankbaar gebruik van de nieuwe ruimtes. In het jaar 1926 waren er 22 nieuwe lidmaten die belijdenis van het geloof deden. Dat was relatief veel voor een kleine gemeente. Bij de visitatie in 1927 werd de ligger op het predikantstraktement niet in orde bevonden. Deze moest aangepast worden, wat van invloed was op het traktement van de predikant. Ook de ligger van de diaconie was verouderd en behoefde aanpassing. Elk jaar kreeg de kerkvoogdij 775 gulden uit de diaconiekas na goedkeuring van de Provinciale Kerkvergadering in Noord-Brabant en Limburg. In hetzelfde jaar was mejuffrouw Mazurel 25 jaar zondagsschoolonderwijzeres. Zij kreeg daarom een handboek Bijbelse geschiedenis. Door het vertrek van mejuffrouw Hoekstra werd mejuffrouw Scheepmaker het nieuwe hoofd van de bewaarschool. Oudere gemeenteleden zullen haar zeker herinneren als een fijne juffrouw. In 1930 bestond de christelijke school 10 jaar. Er was aandacht voor in de kerkdienst, en er was een bijzondere collecte. In 1929-1930 is dominee Schlemper wegens overspannenheid niet in staat om enig werk te doen. De consulent neemt waar. Een half jaar later, eind 1930, is dominee Schlemper weer ziek. Dominee Fakkema neemt dan waar als consulent. In de jaren dertig is het crisistijd. Er is veel werkloosheid en er heerst armoede in gezinnen. De diaconie moest veel hulp bieden in deze zware en moeilijke tijd. Met pachters van diaconielanderijen was nogal eens verschil van mening over de hoogte van pachtgelden en achterstallige betalingen. Predikant Schlemper leed onder de zorgen in de gemeente. Hij had een zwakke geestelijke gesteldheid en was zeer bescheiden en verlegen van aard. Hij las de preek voor, wat ten koste ging van de voordracht, maar bracht ondanks dat een goede prediking waarin het heil in Christus centraal stond en waarin de Heilige Schrift als norm werd gehouden en verbonden werd met de belijdenis van de kerk van de Reformatie. De dominee was niet gehuwd en woonde samen met zijn moeder in de pastorie. Zij oefende veel druk op hem uit, wat hem uiteindelijk te veel werd. Toen hij zijn werk niet meer kon opbrengen, vroeg hij emeritaat aan om gezondheidsredenen. Per 1 maart 1934 werd hem dat door het Provinciaal Kerkbestuur eervol verleend. Na het vertrek van dominee Schlemper moest de pastorie verbouwd worden. De diaconie kreeg toestemming om hiervoor 3.000 gulden aan de kerkvoogdij te lenen.

image

Dominee Hoffman (1935-1944)
Over de beroeping van de opvolger van dominee Schlemper lezen we niets. In de vergadering van 11 januari 1935 vindt de overdracht plaats aan de nieuwe predikant dominee Arie Hoffman. Hij had zondag 6 januari als kandidaat intrede gedaan in Besoyen. Nog steeds is het crisistijd en dat betekende dat er veel hulpverlening aan gemeenteleden werd geboden, waaronder zelfs voedselvoorziening voor een aantal kinderen uit de gemeente. In 1935 stopt de heer Van der Hammen met zijn functie als voorlezer. Hij heeft dit dan 32 jaar gedaan. De bewaarschool stond onder financieel beheer van de diaconie. Het benoemen van personeel en hulpkrachten geschiedde door de kerkenraad. In 1936 vertrekt juffrouw Scheepmaker na jaren hoofd van de bewaarschool te zijn geweest. Er komt een tijdelijke vervanging. De diaconie ontvangt in 1937 een stuk grond van Mejuffrouw Mazurel die dan 35 jaar zondagsschoolleidster was. De diaconie aanvaardt dit in dankbaarheid. Om gezondheidsredenen legt ze dit werk neer. Zij wordt bedankt voor de vele diensten aan de gemeente bewezen. In de tijd van dominee Hoffman werd de kerkenraad uitgebreid tot drie ouderlingen en drie diakenen. In de kerkenraad kwam aan de orde dat de vergaderingen veelal gevuld waren met bespreking van stoffelijke belangen. De diakenen pleitten voor meer activiteiten ten aanzien van de geestelijke belangen in de gemeente door middel van huis- en ziekenbezoek. In 1938 werd in de kerkenraad de behoefte gevoeld voor het opzetten van een tehuis voor ouden van dagen, in samenwerking met omliggende gemeenten. Er waren toen echter nog geen mogelijkheden om dit te verwezenlijken. Later zou deze wens wel vervuld worden met de opening van Samarja. In 1938 komt men tot oprichting van een gezamenlijke kerkbode voor Besoyen, Sprang, Loon op Zand, ‘s-Grevelduin-Capelle, Waspik en ’s Gravenmoer. Dominee Hoffman deelde anno 1939 aan de kerkenraad mede dat hij, gezien de militaire maatregelen, gevraagd was als reserve-veldprediker in kort verband. De kerkenraad stemde daarmee in. Dominee R. de Bruin uit Waspik wordt in deze periode hulpprediker voor de belangrijkste werkzaamheden. Ruim een half jaar later was dominee Hoffman weer terug uit de militaire dienst en de volgende dag ging hij al weer voor in de kerkdienst. Direct na deze dienst stapten de kerkvoogden naar de regerend ouderling en legden alle drie hun functie neer. Er was bij hen nogal wat ongenoegen over de gang van zaken. Ze voelden zich gepasseerd omdat ze niet op de hoogte waren van de terugkeer van de predikant, van de preekbeurten en er geen afspraken voor honorarium van de preekbeurten bij afwezigheid van de predikant waren. Uiteindelijk is alles uitgesproken en bijgelegd. Inmiddels was in 1940 de Tweede Wereldoorlog uitgebroken. Er kwam een vergaderverbod, wat voorlopig nog niet gold voor kerkelijke vergaderingen. Maar de oorlogstijd liet zich geducht voelen, want in mei 1941 moet de christelijke school plaats maken voor legering van Duitse militairen. De leerlingen moesten worden ondergebracht in de kleuterschool, zowel op de beneden- als op de bovenverdieping. Uitgeschreven door de Synode kwam er een buitengewone visitatie met als opdracht ‘Kerk- en gemeenteopbouw’ in deze precaire tijd. Concrete zaken die aan de orde kwamen:

a. Is de prediking een levende verkondiging en staat zij centraal naar de gemeente toe?

b. Zijn er in de kerkenraad gesprekken naar aanleiding van de prediking?

c. Draagt men gezamenlijk de noden van de gemeente, ook op diaconaal vlak?

d. Hoe gaat men om met onkerkelijken?

e. Hoe functioneren de sacramenten?

f. Welke ervaringen heeft men met huis- en ziekenbezoek?

g. Hoe staat het met de catechese?

h. Welk verenigingsleven is er en hoe gaat dit?

In augustus 1942 ontving de kerkenraad een schenkkan voor het heilig avondmaal van meneer B. de Rooij uit Utrecht. Deze kan is nog steeds in gebruik.

In januari 1943 wordt door de Duitse bezetter de luidklok uit de toren gehaald om te gebruiken voor oorlogsdoeleinden. Het opschrift op de klok luidt: Anno 1803 Henricus Petit me Fundit (Latijn voor ‘In het jaar van onze heren 1803 ben ik gemaakt door Henricus Klein’). Later blijkt dat de luidklok in de toren van de Hervormde Kerk te Sprang heeft gehangen. Na beëindiging van de oorlog kwam hij weer terug naar Besoyen. Er komt een jeugdcommissie om meer aandacht te kunnen geven aan de diverse leeftijdsgroepen. In de oorlogsjaren moesten verschillende gemeenteleden verplicht in Duitsland gaan werken, vaak in fabrieken van oorlogsmaterialen. Men probeerde ook voor deze gemeenteleden iets te betekenen. De Synode gaf daar richtlijnen voor. Begin 1944 neemt dominee Hoffman een beroep aan naar Schiedam. Door samenwerking van kerkenraad en kerkvoogdij komt er een suppletiefonds waarin de gemeente medeverantwoordelijk is voor instandhouding van de predikantsplaats en garant is voor de ligger.

image
Schenkkan voor het Heilig Avondmaal

Dominee L. van de Peut (1944-1950)
Na het vertrek van dominee Hoffman preekten drie kandidaten in de gemeente, namelijk L. van de Peut, S. Goverts en A. de Zeeuw. Een commissie uit kerkenraad en kerkvoogdij won informatie in, ook over kandidaat Klerks, die men had gehoord in Andel. Hij zou nog een proefpreek komen houden in een kerkdienst op woensdagavond. Helaas had hij de trein gemist. De commissie brengt verslag uit. Zo wordt in de vergadering van 23 mei 1944 samen met kerkenraad, kerkvoogdij en kiescollege besloten een beroep uit te brengen op kandidaat L. van de Peut uit Utrecht. Op 15 juni kon meegedeeld worden dat hij het beroep had aangenomen. Zondag 3 september 1944 werd kandidaat Lambertus van de Peut verbonden aan de gemeente: een jonge predikant (hij was 24 jaar) in een spannende tijd. De bevrijding van het nazi-juk was in 1944 aanstaande in Zuid-Nederland. Denk hierbij aan de Dolle Dinsdag, 5 september 1944. Er waren veel wraakacties van de bezetters en dat kostte onder andere de toenmalig burgemeester Moonen zijn leven. De oudere gemeenteleden weten zich dat vast nog goed te herinneren. Van begin oktober tot eind november konden geen vergaderingen worden gehouden, want na acht uur ’s avonds mocht niemand meer op straat komen. Een periode van vier weken konden er ook geen kerkdiensten worden gehouden wegens oorlogshandelingen. Regelmatig waren er problemen inzake opzicht over gemengde huwelijken en doop van kinderen uit onkerkelijke gezinnen. Men probeerde van geval tot geval een verantwoorde pastorale gedragslijn te vinden. In de kerkenraad kwam in dit jaar ook de ongehoorde toestand van het verpachten van zitplaatsen in de kerk aan de orde, waarvan de minder draagkrachtigen de dupe werden. Het volgende jaar werd dit afgeschaft. Begin 1945 wil de kerkvoogdij als proef de hoofdelijke omslag veranderen in vrijwillige bijdrage. De spannende oorlogstijd en het gemis van al zijn familieleden werd de jonge predikant te veel. Hij raakte overspannen en moest van maart tot september rust houden. Tijdens de afwezigheid van Dominee Van de Peut had men het voorrecht dat in de pastorie van Loon op Zand de ouders van dominee A. Vroegindeweij in huis waren. De eerwaarde heer J. Vroegindeweij had een acte op singuliere gaven (bijzondere begaafdheden, op grond waarvan iemand zonder theologische opleiding kan worden toegelaten tot het domineesambt en kerkdiensten mocht leiden). Tijdens de ziekte van dominee Van de Peut kwam hij elke zondag met een koets naar Besoyen om in de morgendienst voor te gaan. In september 1945 neemt dominee Van de Peut zijn taak weer op zich. Hij preekte voorlopig één keer per zondag. Februari 1946 komt er vanuit de classis een vergadering voor oprichting van een christelijke HBS (Hogere Burger School) in deze regio onder leiding van Dominee A. Vroegindeweij, gedelegeerde voor onderwijszaken. De diaconie stelt een belangrijk bedrag beschikbaar voor het fonds tot stichting van de christelijke HBS. In mei 1947 vroeg het bestuur van genoemde school of zij, indien nodig, gebruik mocht maken van de bovenzaal van de kleuterschool om daar les te geven. Zondag 14 april 1946 luidde de kerkklok weer in Besoyen, na drie jaar in de kerktoren van Sprang te hebben gehangen. In 1947 ontving de diaconie een perceel land uit de nalatenschap van weduwe Magré van der Hammen uit Amsterdam, vrij van rechten en kosten. De diaconie aanvaardde dit in dankbaarheid. Verschillende jonge gemeenteleden waren voor de militaire dienst in Indië. Zij ontvingen een pakket met een dagboek. In de kerk zijn in deze periode stoelen als zitplaatsen geplaatst om iedereen een plek te kunnen bieden. Inmiddels is er een mannenvereniging opgericht, en werd er rond deze tijd ook een vrouwenvereniging opgericht. Wanneer dat exact was, is niet bekend. In elk geval ontvingen zij in 1948 een bijdrage uit de diaconiekas. De kleuterschool viel nog steeds onder verantwoordelijkheid van de diaconie en vroeg de nodige aandacht. Regelmatig moest er nieuw personeel benoemd worden. Het kerkblad met omliggende gemeenten wordt samengevoegd tot een classicaal kerkblad ‘Voetius’. In 1950 verkocht de diaconie een perceel land voor de bouw van een nieuwe school voor de Christelijke HBS. In 1952 is een perceel grond verkocht aan het bestuur van de Christelijke HBS voor een nieuw te bouwen school. De diaconie verstrekte een lening. Op verschillende locaties werd reeds les gegeven. Dominee Van de Peut wordt in 1950 benoemd tot praeses van de classis en tevens tot afgevaardigde naar de Generale Synode van de Hervormde kerk. Hierdoor zal een belangrijk deel van zijn tijd aan het gemeentewerk onttrokken worden. De ouderlingen zullen vooral het bezoekwerk moeten opvangen. In juli van hetzelfde jaar neemt dominee Van de Peut een beroep aan naar Elst (Utrecht). Op 20 oktober neemt hij afscheid na een periode van zes jaar in Besoyen.

image
Ds. L. van de Peut (1944-1950)

Dominee Verweij (1951-1955)
Deze vacaturetijd zal wel heel kort blijken. Inmiddels had dominee M. Verweij uit Melissant het beroep naar Besoyen aangenomen. Zondag 14 januari 1951 doet dominee Martinus Verweij intrede met een predikatie naar aanleiding van Jesaja 21 vers 11 en 12. Hij werd bevestigd door zijn voorganger Dominee L. van de Peut die preekte over Jesaja 3 vers 10 en 11. De tweede kerkdienst zal naar de zondagavond verplaatst worden. In 1951 komt er een commissie die zich in gaat zetten voor een tehuis voor ouden van dagen voor de Langstraat. Het jaar 1951 is een belangrijk jaar voor de Hervormde Kerk. Er komt een nieuwe kerkorde, gebonden aan Schrift en belijdenis. Enkele belangrijke veranderingen waren:

• De kerkvoogden kunnen op vrijwillige basis participeren in de kerkenraad. Beide colleges in Besoyen waren daar vooralsnog niet voor.

• Het kiescollege vervalt in de nieuwe kerkorde.

• De zesjaarlijkse verkiezing met betrekking tot benoemen van ambtsdragers had een toespitsing op drie mogelijkheden. De lidmaten besluiten het recht van verkiezing geheel aan de kerkenraad op te dragen of de lidmaten houden het recht geheel aan zichzelf. Of de gedeeltelijke machtiging waarbij aanbevelingen worden ingediend, waaruit de kerkenraad dubbeltallen opstelt. Deze laatste mogelijkheid werd op de gehouden gemeenteavond met grote meerderheid gekozen.

• Er kwam een mogelijkheid van familiebetrekkingen in de kerkenraad met uitsluiting van de eerste en tweede graad van bloedverwanten. Dat dominee Verweij een ijverig man was, bleek in september 1952 toen hij meedeelde de hele gemeente te hebben bezocht en geïnventariseerd. Er waren toen 844 zielen waarvan 424 lidmaten en 385 doopleden en 35 overigen. Plannen voor een nieuw te bouwen kleuterschool namen vaste vormen aan. Diverse giften werden ontvangen. Ook werden er obligaties geplaatst in de gemeente. Men hield vast aan het door de burgerlijke gemeente aangegeven beleidsplan Hollandsestraat. Uiteindelijk gaat de gemeente de nieuwe school daar bouwen. In april 1953 ontving de kerkenraad van meneer en mevrouw Hoffman-Versprille, oudinwoners van Besoyen, een Bijbel in groot formaat, bestemd voor de lessenaar in de kerk. Hij ligt nu nog op de avondmaalstafel. In hetzelfde jaar waren er plannen tot oprichting van een BLO-school (Buitengewoon Lager Onderwijs). Evenals bij de oprichting van de Christelijke HBS gaf de kerkenraad dit in handen van het moderamen van de classis. Zij traden in overleg met het bestuur van de Scholenbond, een vertegenwoordiging uit de hele regio. In 1955 kwam er een stichtingsakte. Uit het bouwfonds van de kleuterschool ontving de stichting Prot. Chr. BLO-school een kasgeldlening onder schuldbekentenis, groot 6.000 gulden. Men kon dit doen, omdat de burgerlijke gemeente de kleuterschool bouwde. In juli 1955 neemt dominee Verweij een beroep aan naar Arnemuiden. Zondag 4 september hield hij een gedachtenispredikatie in verband met zijn 25-jarig ambtsjubileum. Zondag 11 september neemt deze trouwe en ijverige pastor afscheid van de gemeente met een preek over Jesaja 53 vers 11. Dominee Trouwborst uit ‘s-Grevelduin-Capelle wordt consulent. Inmiddels was het beroepingswerk gestart met een toezegging van beroep op dominee J. van Dijk uit Sint Annaland. Nadat hij bedankte werden beroepen uitgebracht op dominee J. van Vliet uit Zetten-Andelst. Daarna dominee C.J. van den Broek uit Meteren-Est, dominee E.J. Schimmel uit Hei- en Boeicop en dominee J. Vink te Zuid-Beijerland. Laatstgenoemde neemt het beroep naar Besoyen aan.

Dominee Vink (1956-1968)
Op zondag 14 april 1956 doet dominee Johannes Vink intrede in de gemeente. Daarover is verder niets beschreven. De nieuwe kleuterschool was inmiddels gereed. Op 4 juli van dat jaar werd de school feestelijk geopend. Lange tijd heeft de school gefunctioneerd als kleuterschool. De Gereformeerde Zendingsbond (GZB) en de Inwendige Zendingsbond (IZB) verzorgden in de periode van dominee Vink gemeenteavonden. De classicale jeugdcommissie gaf advies over het jeugdwerk. Men pleitte ervoor ontspannende gedeelten in de avonden in te lassen. De knapenvereniging deed dit al. Op de zaterdagavond was er regelmatig een ‘instuifavond’. Er was in de kerkenraad al geruime tijd het plan om een tehuis voor ouden van dagen te stichten. De Provinciale Diaconale Commissie neemt hierin het voortouw en in januari 1957 komt er een gesprek met burgemeester en wethouders en afgevaardigden van de diaconieën van Baardwijk, Besoyen, Waalwijk en Drunen waarbij statuten werden opgesteld. Dominee Vink werd voorzitter van het bestuur. Elke diaconie leverde een diaken in het bestuur en enkele deskundige bestuursleden. De diaconie leende 6.000 gulden aan de stichting voor de verzorging van ouden van dagen. De hervormde diaconieën van Sprang-Capelle, Loon op Zand, Waspik en ’s Gravenmoer wilden een eigen zorgcentrum hebben. In 1958 waren er uit heel Waalwijk gezinnen die in Besoyen de kerkdiensten bezochten. De predikant zal hen bezoeken.

image

image

image

image

In 1959 wordt in de eigen gemeente een comité in het leven geroepen voor ouderenzorg. Anno 2011 kennen we nog steeds de contactmiddagen voor senioren met meditatie en gevarieerd programma. Regelmatig moest de aandacht op de kleuterschool gericht worden, onder andere om nieuwe kleuterleidsters aan te trekken. In deze periode werd mejuffrouw Hazelaar uit Nijmegen hoofdleidster. Een bouwcommissie uit de gemeente gaat onderzoek doen voor het bouwen van een nieuwe pastorie. Het was moeilijk om de kerkenraad voltallig te krijgen. Er kwam meerdere malen bezwaar van een gemeentelid dat niet op dubbeltal was geplaatst. Tot twee maal toe probeerde dit gemeentelid de bevestiging van een nieuwe diaken tegen te houden door bezwaar aan te tekenen bij het Provinciaal College van Bezwaren en Geschillen. Na enkele maanden ging de bevestiging toch door. In 1960 kwam er van het Rijk bericht van goedkeuring tot de bouw van een verzorgingstehuis voor ouderen in Besoyen, met bijbehorende rijkspremie. In december 1960 geven ook Gedeputeerde Staten hun fiat. In 1962 hebben twee diakenen een aantal gemeenteleden bezocht die in aanmerking kwamen voor bewoning van het nieuwe bejaardenhuis. Begin 1963 wordt dominee Vink opgenomen in het ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch wegens ernstige hartklachten. Dominee Breeuwsma uit Waalwijk wordt consulent. Omdat dominee Vink voor een lange tijd zijn werk niet kan doen – hem werd een rusthuisperiode voorgeschreven - wordt een pastorale hulp benoemd, J.D. van Roest uit Benschop. Hij verzorgde de catechisaties en deed bezoekwerk. In deze periode komt de nieuwe pastorie gereed en kan familie Vink er haar intrek in nemen. Vicaris Van Roest moet voor scholing in het theologisch seminarie van de Hervormde kerk een periode van twee maanden zijn werk in Besoyen onderbreken. Vanaf het voorjaar van 1964 neemt dominee Vink weer wat werkzaamheden op zich. Op 18 juni 1964 wordt Samarja, het tehuis voor de verzorging van ouden van dagen, officieel geopend. De minister van Maatschappelijk Werk, drs. mevr. J.F. Schouwenaar-Franssen verrichtte de opening. De naam ‘Samarja’ is ontleend aan Psalm 121 vers 7 en 8: ‘Die de Heer bewaart.’ Het glas-in-loodraam tegenover de ingang was een geschenk van de eerste bewoners. De voorstelling toont een rots in de branding, het geloof in levensstormen. De duif is het zinnebeeld van de Heilige Geest en het Hugenotenkruis de rijkdom van de christenen en hun roeping. In september 1964 neemt dominee Vink de leiding van de kerkenraadsvergadering weer op zich. Vicaris Van Roest neemt afscheid. Op 3 oktober 1964 was dominee Vink 25 jaar predikant. Hij hield een gedachtenispreek naar aanleiding van 2 Korinthe 5 vers 20. Deze periode waren er plannen voor een nieuw verenigingsgebouw, maar middelen ontbraken vooralsnog en toerusting van ambtsdragers in de ring Waalwijk had prioriteit. Er waren drie vormingsavonden. De kerkenraad werd uitgebreid met een vierde ouderling. Vanuit maatschappelijk werk was er gezinsverzorging opgestart. Twee dames uit Sprang-Capelle gingen in de gemeente Waalwijk, Besoyen en Baardwijk werken. De classis Heusden had in 1965 reeds een classicale jeugdpredikant: dominee K.J. Jansen. Hij woonde in Doeveren, bij De Crocus. De kerkenraad ondersteunde dit classicale jeugdwerk met een bijdrage per dooplid. Januari 1966 werd op een gemeenteavond een proef gehouden met ritmisch zingen in de kerkdienst en vanaf 1 april van dat jaar werden de psalmen in de dienst voortaan ritmisch gezongen.

image

De christelijke BLO-school wordt een krediet verleend van 30.000 gulden tegen een schappelijke rente. Bij het lezen van dit boekwerk zal het u duidelijk zijn dat het onderwijs en maatschappelijk werk vaak onderwerpen van gesprek waren. Zonder lofuitingen moet gezegd worden dat de kerkenraad van Besoyen veel initiatieven heeft genomen tot oprichting van middelbaar onderwijs, basisonderwijs en kleuteronderwijs. Ook christelijk maatschappelijk werk, gezinszorg en de totstandkoming van het zorgcentrum ‘Samarja’ had de volle aandacht van de kerkenraad. Men gebruikte in deze tijd de bandrecorder voor opname van kerkdiensten. Er werd door gemeenteleden veel gebruik van gemaakt. De grote wens was een nieuw verenigingsgebouw. Het stichtingsbestuur van dit gebouw kon van de diaconie een lening van 50.000 gulden tegemoet zien. U zult mogelijk denken, de diaconie had veel geld. Dat klopte inderdaad, veel landerijen waren door gemeente Waalwijk aangekocht voor woningbouw en vooral voor de uitbreiding van industrieterreinen. In juni 1968 neemt dominee Vink een beroep aan naar Valburg-Homoet. Op 29 september neemt hij afscheid van Besoyen. Dominee Huizinga uit ’s-Grevelduin-Capelle wordt consulent en het beroepingswerk wordt ter hand genomen. De vacature duurde een jaar. Er werden beroepen uitgebracht op dominee Koudstaal uit Oudshoorn en dominee J. Woltes uit Slikkerveer en na autorisatie ook op kandidaat A. Talsma uit ’s-Gravenhage en dominee G.J. Rebel uit Waspik. Allen bedankten voor het beroep. Na het vertrek van consulent Huizinga wordt dominee Ph. Kroes uit Waalwijk consulent. Uit een drietal kandidaten werd eerst kandidaat W.J.C. van Rennes uit Veenendaal beroepen en vervolgens dominee A. Tromp uit Goudriaan-Ottoland. Beiden bedankten. Dominee F.J. Sinke uit Ridderkerk (Bolnes) nam het op hem uitgebrachte beroep vervolgens aan. Alle beroepen werden in overleg met kerkvoogden en notabelen uitgebracht.

image
Afscheid Ds. Vink (september 1968)

Dominee Sinke (1969-1973)
Zondag 14 september 1969 doet dominee Sinke intrede in de gemeente Besoyen. De bouw van het nieuwe verenigingsgebouw neemt in deze periode vastere vormen aan. Architect Mouthaan uit Sprang-Capelle ontwerpt een plan voor een verenigingsgebouw. Het zou gebouwd worden op het oude kerkhof dat sinds vele jaren niet meer in gebruik was. De vroegere kleuterschool in de Besoyensestraat, die in gebruik was als verenigingsgebouw, werd verkocht. Het aantal ouderlingen werd uitgebreid tot vijf ambtsdragers, zulks tot betere zorg van het pastoraat. Er kwam ook een kerktelefoonaansluiting naar Samarja. In 1971 kwam er een overleg van de drie Hervormde kerkenraden in Waalwijk. Het ging vooral over gezinnen die in één van de drie gemeenten meeleefden. Doop, pastoraat en financiële bijdrage kwamen aan de orde. Men komt tot een eenparige gedragslijn. De jeugdraad probeert het jeugdwerk zoveel mogelijk te sturen met materiaal en advies van de classicale jeugdstichting en de HGJB. Dominee Sinke gaat op dringend verzoek van de Hervormd-Gereformeerde Evangelisatie ‘Elim’ in Tilburg een middag en avond per week catechese en pastoraat verzorgen bij deze evangelisatiepost. Het kerkelijk centrum ‘De Rank’ werd februari 1971 officieel geopend. Eind 1971 krijgt het overleg van de drie kerkenraden weer nieuw leven. Baardwijk vormde met Drunen een gemeente, maar Baardwijk moet alleen verder, omdat Drunen wordt samengevoegd met Vlijmen. De kerkenraad zag de problematiek wel, maar voelde meer voor zelfstandigheid. Ook financiële aspecten speelden een rol. Men zou een centrale gemeente voorstaan. De kerkenraad en kerkvoogdij lieten zich voorlichten door het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond. Uiteindelijk werd duidelijk dat eenwording van de drie gemeenten niet de gewenste weg was. Eind 1972 komt de gemeente Baardwijk weer terug op eenwording, temeer daar haar predikant vertrekt. In overleg met de kerkvoogdij komt men tot de onderstaande conclusie, met de volgende aandachtspunten:

• Meer dan twee predikantsplaatsen zou niet haalbaar zijn.

• Welke bevoegdheden heeft een centrale kerkenraad?

• Is de wijkindeling geografisch of zijn keuzewijken een optie?

• Handhaving van de Hervormd-gereformeerde prediking.

• Positie van de diaconie en kerkvoogdijen.

Er komt na veel wikken en wegen een plan voor Baardwijk, namelijk een bijstand in het pastoraat. Zondag 9 september 1973 neemt dominee Sinke afscheid van de gemeente van Besoyen wegens het verkrijgen van emeritaat. Na autorisatie werd beroepen kandidaat W.Z. van de Geer uit Bilthoven en daarna dominee B. Schroten uit Langerak. Beiden bedankten.

image
Zondagschool 't Mosterdzaadje (circa 1970)

Dominee Ouwendijk (1974-1979)
De kerkenraad ging op de autoloze zondag in november 1973 op pad om dominee J. Ouwendijk uit Den Bommel te beluisteren. Tot blijdschap van de gemeente nam hij het op hem uitgebrachte beroep aan. Op zondag 31 maart 1974 deed dominee Ouwendijk intrede in de gemeente. Hij werd bevestigd door dominee H. Jongebreur uit Stad aan het Haringvliet. Dominee Ouwendijk gaat enkele lesuren godsdienst verzorgen aan de Christelijke mavo te Sprang-Capelle. Men besteedt in deze periode veel aandacht aan pastoraat, huisbezoek, verenigingswerk, gemeenteavonden, jeugdwerk en gemeenteopbouw. De oudere gemeenteleden ontvangen op 75e en 80e verjaardag een bijbels dagboek en als ze ouder zijn dan 80 jaar een fruitattentie.

Predikantenlijst vanaf 1974
We zijn toe aan de laatste periode in de historie van onze hervormde gemeente: de periode van 1975 tot heden. Velen in de gemeente hebben deze periode bewust meegemaakt. De predikanten die in deze periode de gemeente hebben gediend zijn:

Dominee J. Ouwendijk 1974 - 1979 vertrokken naar Oudshoorn

Dominee F.G. Immink 1979 - 1984 vertrokken naar Hoogeveen

Dominee J. het Lam 1984 - 1989 vertrokken naar Dirksland

Dominee G. van Goch 1990 - 1995 vertrokken naar Ochten

Dominee J.S. Heutink 1997 - 2001 vertrokken naar Ede (Gld)

Dominee S.A. Doolaard 2002 - 2007 vetrokken naar Schoonhoven

Dominee C. Mijderwijk 2008 -

Bovenstaande predikanten komen in dit jubileumboek zelf aan het woord. Ze schreven een bijdrage over hun herinneringen aan de periode dat zij de gemeente van Besoyen mochten dienen. U vindt deze bijdragen verderop in dit boek. Graag benoemen we nog enkele belangrijke zaken uit de periode vanaf 1974.

1980-1981
De Synode besloot om overschrijving naar een aangrenzende gemeente mogelijk te maken. Vele gezinnen uit heel Waalwijk, Sprang-Capelle en omstreken leefden al langere tijd met de gemeente van Besoyen mee, maar behoorden officieel nog bij de gemeente waar ze woonden. Vanaf het besluit van de synode konden zij zich laten overschrijven naar de gemeente van Besoyen. Deze wijziging zorgde voor een toename van het aantal gemeenteleden. Veel kerkordewijzigingen passeerden door de jaren heen de revue. Wij denken daarbij bijvoorbeeld aan de vrouw in het ambt, de nieuwe psalmberijming en het zogenoemd ‘open avondmaal’. De kerkenraad was steeds geroepen over deze kerkordelijke zaken mee te denken en haar mening in te brengen op de classicale vergadering.

2004
Er is een lange voorgeschiedenis van overleg en bezinning op het samengaan van de Nederlands Hervormde kerk, de Gereformeerd kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse kerk. Op 1 mei 2004 was de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) een feit. De PKN is een samenvoeging van bovengenoemde kerkgenootschappen. Helaas heeft deze samenvoeging geleid tot een breuk binnen de Hervormde kerk. In Besoyen is in de periode voor vorming van de PKN op enkele gemeenteavonden uitvoerig uitleg gegeven en zijn de verschillen met de kerkorde van 1951 en de nieuwe kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland aan bod gekomen. De kerkorde van de PKN is een pluriforme orde, breed van opzet vanuit de drie kerken. Hierdoor kan veel plaatselijk geregeld worden met een eigen reglement. De kerkenraad heeft via een plaatselijk reglement een aantal zaken vastgelegd.
• De verbondenheid met het Woord van God en de gereformeerde belijdenisgeschriften.
• De verkiezing van ambtsdragers uit dubbeltallen.

Tot slot
We zijn toe aan het einde van de geschiedenisbeschrijving van de Hervormde gemeente Besoyen. U begrijpt dat er in dit boek een keuze is gemaakt in wat aan de orde kwam en wat niet. Wat u las, is een bloemlezing van belangrijke en opvallende zaken geworden die een goede weerslag geeft van het wel en wee van 400 jaar Hervormde gemeente Besoyen.
Tijdens de beschrijving hebt u zich steeds kunnen verwonderen over de trouw en goedheid van God. Hij heeft de gemeente vastgehouden door alles heen, de hoogte- en de dieptepunten. Daarom besluiten we de geschiedenisbeschrijving met de drie kernwoorden in dit jubileumjaar:
1. De trouw van God die Zijn gemeente door alles heen tot nu toe in stand heeft gehouden, vier eeuwen lang. We beseffen dat wij vaak ontrouw zijn geweest. De gemeente is het voorbeeld van Gods trouw. God is getrouw, Zijn plannen falen niet.
2. De gemeente is steeds geweid in de grazige weiden van Zijn Woord. Dat woord van God heeft steeds centraal gestaan tot troost en bemoediging in moeilijke tijden en ook in vreugdevolle perioden. Denk daarbij aan het kerkzegel. Zo heeft God Zijn schapen willen weiden en verkwikken door Zijn genadige handen.
3. Er is alle reden om te gedenken hoe God ons deze gunst heeft bewezen. Daarom mogen we Gods daden gedenken; de wonderen die Hij deed en nog doet. Opdat we geloven Zijn heil en troostrijk Woord. Zo mag de gemeente in vertrouwen verder gaan naar Gods toekomst, ziende op Jezus Christus, het Hoofd van Zijn gemeente. God alleen de eer – Soli Deo Gloria.

image

image

image

image

image

image

UA-61862711-1